1
Gehele of gedeeltelijke overneming, reproduktie, of bewerking van de inhoud van dit werk, op welke wijze dan ook, zonder toestemming van de auteurs, is bij de wet niet toegestaan.
Derde oplage, voorjaar 2004
© 2004 Rob en Winky Vetter
ISBN 90-9014896-5
NUGI 921
Omslag voorzijde: Kerkpad te Vries (G5).
Achterzijde: Fragmenten van tekening G115.
In de tekst worden nummers gebruikt, voorzien van het voorvoegsel G of T voor Geesje Mesdag-van Calcar respectievelijk Taco Mesdag, om naar volgnummers in de oeuvrecatalogus in de appendix te verwijzen.
In de tekstnoten wordt met doorzichtig verkorte namen verwezen naar werken in de op die namen gealfabetiseerde bibliografie.
2
SCHILDERSOPZETJE 4
DANKWOORD 5
HOOGEZAND 7
GEESJE 7
EEN GROOT GEZIN 8
GRONINGEN 10
MINERVA 13
NAAM EN GEBOORTEJAAR 13
BRUSSEL 17
DE POLDER MODEL 17
GABRIELS BRIEVEN 18
TACO 25
BANKIER OF SCHILDER 25
DEN HAAG-SCHEVENINGEN 30
PULCHRI 35
EEN HERENGEZELSCHAP 35
TACO EN GEESJE ALS SCHILDER 37
HAAGSE SCHOOL 44
BLOEMSCHILDEREN 49
SCHILDERSECHTPAREN 51
REZZAGO 55
EEN EDELMAN EN EEN TUINMAN 55
INTERIEUR 60
HUNNEBEDDEN BIJ TAARLO 63
TUIN TE VRIES 64
HUIS OP PALEN 71
WATER VERVEN 71
JEUGDHERINNERINGEN 72
KUNSTENAARSDORP 75
JEUGDHERBERG 78
VILLA GEESINA 83
HAAGSE SCHILDERSBUURT 83
DE DORDTSE KAMER 84
VROUWENTENTOONSTELLINGEN 85
KONINGIN OF VISSERSVROUW 87
EEN “PENNINGMEESTER” 87
OUD EIK EN DUINEN 91
TACO MESDAGZAAL 91
TWEEDE TACO MESDAGZAAL 95
EEN VRESELIJK ONGELUK 99
DE LAATSTE KOETS 101
DE PERSOON VAN GEESJE 106
BEROEP SCHILDERES 109
APPENDIX 115
KEESJE VAN CALCAR 115
SIGNATUREN 117
HAAGSE SCHILDERS 118
TABEL VAN HISTORISCHE DATA 122
EERSTE TACO MESDAGZAAL 123
TWEEDE TACO MESDAGZAAL 124
EERE-TENTOONSTELLING 125
COMMENTAAR OEUVRECATALOGUS 127
OEUVRE G. MESDAG-VAN CALCAR 135
OEUVRE TACO MESDAG 141
BIBLIOGRAFIE 145
INTERVIEWS EN PUBLICATIES 149
INDEX 150
TEKSTNOTEN 152
HERKOMST FOTO’S 156
3
“Men moet haar en haar werken zoeken.”
W.J. Koppius, 1916, over Geesje van Calcar
Het ontstaan van de Haagse School moet voor een deel worden toegeschreven aan de aanwezigheid van een groot aantal rijke schilderijenkopers in de Residentie.
Dat had een soort van “art drain” tot gevolg. Wie weet, als Jozef Israëls en H.W. Mesdag in Groningen waren gebleven, was daar de kiem gelegd voor een Groninger School. Zeker vijf van de hoofdrolspelers in dit boek zijn afkomstig uit Stad en omgeving, de schilders Geesje van Calcar en haar echtgenoot Taco Mesdag, haar zwager H.W. Mesdag, en schoonzusje Sientje van Houten, en de beeldhouwer Fré Jeltsema.
Door hun trek naar Den Haag hebben de Mesdags een dubbel verlies toegebracht aan Groningen: zij behoorden ook nog eens tot die rijke schilderijenkopers! Maar Geesje en Taco hebben in elk geval altijd een plekje in hun hart opengehouden voor hun geboortestreek. Ze exposeerden regelmatig bij het Kunstlievend Genootschap Pictura, dat hen trouwens allebei dank heeft betuigd met een erelidmaatschap om redenen die uitvoerig aan de orde zullen komen. Met die exposities was de culturele ereschuld ingelost. Daarnaast echter heeft Geesje zich nog ontpopt niet als zo’n rijke koper maar als een genereuze schilderijenschenker. Nu juist een eeuw geleden, heeft ze een honderdtal olie- en waterverfschilderijen – topstukken – geschonken aan wat tegenwoordig het Groninger Museum heet, en daarmee een belangrijke impuls gegeven aan de richting waarin dit museum zich heeft ontwikkeld. De aanbieding aan de instanties van de collectie van Taco Mesdag had een haarlengte, een penseelhaar uiteraard, voorsprong op die van H.W. Mesdag. Begaanheid met een museum in Groningen was niet ongewoon in de Mesdagfamilie. Taco’s jongste broer Gilles gaf practische invulling aan zijn belangstelling door in 1890 penningmeester te worden in het oprichtingscomité van het Groninger Museum.
Het tegenwoordige museum heeft zijn wortels in de oudheidkundige verzameling van 1874. Het is nu een bruisend museum, dat helemaal niet het beeld oproept van een streekmuseum, met vitrines waarin uitputtende rijen potscherven, pijlpunten, en pijpenkoppen het depreciatief “museumstuk” hebben helpen ontstaan. Het heeft niet altijd zulke grote bezoekersaantallen gekend als de kwart miljoen voor Repin. Het verhaal gaat, dat rond 1900 drie studenten van de kunstacademie als suppoost bij een Minerva-tentoonstelling uit een serie over schilders zoals Van Gogh, gehuld in een stuk soldatenuitrusting uit de museumcollectie, voor de ingang probeerden met hoorngeschal bezoekers binnen te lokken. Een vroege stunt om van een museum een entertainment park te vormen.
Over Geesje van Calcar is in de schilderkundige literatuur weinig méér te vinden dan de letterlijk tien regeltjes in het kunstenaarslexicon van Scheen. Voor deze biografie was een echte speurtocht nodig, bij familieleden, bibliotheken, musea en archieven en bij deskundigen op deelterreinen. Informatie over Geesje moest per molecule worden verzameld. Het kostte veel tijd, inspanning en geld. Het veroorzaakte soms een aangename speurdersopwinding, maar ook wel teleurstelling als een hele middag in een duf archief niets had opgeleverd. Bij de twee instellingen waar we het meest van hadden verwacht, verklaarde één ons helemaal niet te kunnen helpen, respectievelijk troffen we zegge en schrijve vijf afbeeldingen van werken van Geesje. Ook de medewerkers vonden dat zo weinig, dat wij voor korte tijd zelfs verdacht werden van ontvreemding van archiefmateriaal!
Er zijn helaas ook bijna geen brieven van haar hand bewaard gebleven. Twee stichtingen gaven uitdrukkelijk geen toestemming om naar correspondentie te zoeken. In de meeste boeken en artikelen wordt Geesje van Calcar slechts terloops behandeld en is slechts rudimentaire informatie aanwezig. Om nu toch een compleet beeld te krijgen, moesten we deze aanvullen met nauwkeurig kijken, met aangescherpt redeneren, en met algemeen menselijk inlevingsvermogen. Dat levert geen onwrikbare zekerheden. Als we ons daartoe hadden moeten beperken, bestond deze biografie slechts uit geboorte- en sterfdatum. En zelfs dat niet, want ook het geboortejaar zal discutabel blijken. Deze, en andere, gegevens over Geesje van Calcar hebben we zo nauwkeurig mogelijk via de primaire bronnen geanalyseerd, in plaats van “de bekende feiten” uitentreuren te laten rondzingen. Verder proberen we een historische achtergrond te schetsen, waartegen het leven van de schilders meer reliëf krijgt.
Al heel gauw werd het duidelijk dat in een verhaal over Geesje van Calcar, Taco Mesdag niet mag ontbreken. Ook hij is een onderbelichte figuur, waarover weinig informatie te vinden valt. Maar als er iets is, dan gaat het meestal tegelijk over Geesje en Taco, zoals bijvoorbeeld vermeldingen in tentoonstellingscatalogi. Hierdoor is de titel
4
misschien niet helemaal adequaat. Maar dat is ter compensatie aan de nagedachtenis van Geesje, voor het aantal keren dat ze is aangeduid met “mevrouw Taco Mesdag”. Taco en Geesje Mesdag hebben zich kort nadat zij in het huwelijk waren getreden in Den Haag-Scheveningen gevestigd. De echtelieden zijn hier tot hun dood blijven wonen, en hebben er ongetwijfeld veel geschilderd, al is er van aanwijsbaar Haags werk nog niet veel teruggevonden. Taco had een sterke band met zijn broer, H.W. Mesdag, en diens vrouw Sientje. Hij zocht hen regelmatig in Den Haag op toen hij nog in Groningen woonde, en ging zelfs korte tijd bij hen inwonen voordat hij een huis in Den Haag betrok. De villa waar hij zich wat later met zijn vrouw Geesje vestigde, had hij gekocht als onderdeel van een grondaankoopproject samen met zijn broer. Het Panorama was toen al voltooid, daar zijn Taco en Geesje niet bij betrokken geweest. Wel heeft Taco Mesdag jarenlang met zijn broer in het bestuur van Pulchri gezeten en daar belangrijk werk verricht.
Deze monografie-biografie annex catalogus verschijnt bij de dubbeltentoonstelling ter gelegenheid van het honderdjarig jubileum van de schenking van de collectie van Taco en Geesje Mesdag: hun aquarellenverzameling in het Groninger Museum, en in de Fraeylemaborg eigen werk van het echtpaar. Het is verheugend dat de overzichtstentoon-stelling met ongeveer vijftig werken van Taco en Geesje Mesdag aansluitend ook in Den Haag in het Panorama Mesdag geëxposeerd wordt, waar wegens de familiebanden met Taco Mesdag deze schilders erg op hun plaats zijn. De bedoeling was om met deze catalogus in kleurendruk uit te komen, en aangezien de schenking aan het Groniger Museum in huidige valuta op enkele miljoenen geschat wordt was er op een royale ondersteuning van sponsors gerekend. Die is echter uitgebleven, mede door de economische malaise van het ogenblik. Daarom moest deze uitgave beperkt worden tot een zwartwit herdruk van de eerste oplage. Voor deze herdruk zijn enkele correcties aangebracht, maar veel ruimte voor bijgekomen onderzoeksresultaten was er niet. Wel is de oeuvrecatalogus, voor beide schilders samen, met een dertigtal nieuwe titels uitgebreid. Voor het overige moeten we verwijzen naar Interviews en Publicaties in de Appendix. Maar één ding willen hier vermelden: ons is duidelijk geworden dat zowel bij de voorouders van Geesje als die van Taco de familie-naam niet simpel die van de mannelijke lijn is. Eigenlijk had deze biografie misschien wel moeten heten: Geesje Lehner – een echte Hessels.
Onze dank gaat in de eerste plaats uit naar de beide dochters van Geesjes nichtje Dora van Calcar mevrouw Geesje Zevenbergen-van der Poel (die naar Geesje is vernoemd) en wijlen mevrouw Ada van der Poel, en naar Taco’s achter-achternicht mevrouw G.A. Maingay-Mesdag en achter-achterneef de heer ir. O.B. Vos, en naar de heer ir. F.M. Baud, voor documenten en foto’s over de families en mondelinge overleveringen. Vervolgens naar de heer Harry Kraai van de Stichting Oud Vries voor een schat aan gegevens over Vries en het atelier daar. Door onderzoek krijg je er een vriend bij, hebben we van hem geleerd. Dank aan Marcus, Jannie en Sienie Hoving voor het tot leven brengen van het tijdperk-Vries. Dank aan de heer drs. Bennie Velema van de Groninger Archieven, die ons heeft begeleid op onze eerste schreden in de Groninger geschiedenis, en ook later onmisbare bronnen voor ons heeft aangeboord. Dank aan de heer W.J. Kozijn, burgemeester van de toenmalige gemeente ‘s-Graveland, voor zijn enthousiaste rondleiding door het schildersverleden van Kortenhoef. Dank ook aan de heer ir. Johan Poort van de Mesdag Documentatie Stichting voor het tonen van zijn collectie en zijn bibliotheek, en voor het beschikbaarstellen van archiefmateriaal. Dank aan Katja Vetter en Fred Jan Kraan voor adviezen bij de voorbereiding en uitvoering van dit project.
Bijzondere dank aan de heer dr. Egge Knol van het Groninger Museum en mevrouw drs. Henny van Harten-Boers van de Fraeylemaborg, zonder wie deze dubbeltentoonstel-ling nooit gerealiseerd zou zijn. En aan mevrouw drs. Marijnke de Jong voor voortzetting van de expositie in het Panorama Mesdag.
Voorts danken wij de vele personen en instellingen die ons hebben geholpen door het verschaffen van informatie over het leven van Taco en Geesje Mesdag of over hun schilderijen. Heel vaak hebben zij veel meer voor ons gedaan – zelfs als ze beroepshalve diensten verlenen – dan men van hen zou mogen verwachten.
Dr. R. Vetter en Drs. N.I.W. Vetter-Boot Schipluiden, 20045
6
Op 2 juli 1850 werd in het gezin van dokter Berend van Calcar in Hoogezand een dochter geboren. Geesje werd ze genoemd. Haar familie was enkele generaties daarvoor geïmmigreerd in Nederland, maar volmaakt geïntegreerd, zoals blijkt uit de meeste voornamen.
De Van Calcars waren Doopsgezind, een geloofsstroming die drie eeuwen daarvoor in Zwitserland ontstaan was. In dat land werd in het begin van de zestiende eeuw onder leiding van Zwingli een godsdiensthervorming ingevoerd. Bepaalde groepen mensen konden zich echter niet helemaal verenigen met de nieuwe leer, die in de loop van de volgende eeuwen de officiële godsdienst werd. Deze mensen noemden zich Doopsgezinden, omdat zij een belangrijk punt maakten van het tijdstip waarop volgens hen de doop moest plaatsvinden. De Doopsgezinden vonden — en vinden nog — dat je pas op volwassen leeftijd gedoopt kunt worden, na het afleggen van een verklaring over de manier waarop je het geloof beleeft (de geloofsbelijdenis).
Dat de Zwitserse overheid al gauw deze geloofsrichting verbood en tot vervolging van hardnekkige aanhangers overging hing vooral samen met de Doperse weigering om wapens te dragen en zich in godsdienstige zaken aan het wereldse gezag te onderwerpen. Zij wilden hun eigen geweten volgen.
De “Nederlandse” overheid stond aanvankelijk ook zeer afwijzend tegenover de Doopsgezinde leer, maar keurde ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden de vervolging in Zwitserland scherp af. Zij weigerde mee te werken aan de deportatie via Nederland van veroordeelde Zwitserse Doopsgezinden; ze stelde hen daarentegen in vrijheid bij hun binnenkomst in ons land.
Mensen die geen afstand wilden doen van hun geloofsopvattingen emigreerden liever vrijwillig naar Nederland. Hier werd door geloofsgenoten geld ingezameld waarmee schepen werden gebouwd voor de reis. Drie schepen vertrokken op 13 juli 1711. Op 3 augustus kwamen de 350 bootvluchtelingen in Amsterdam aan; gelukkig waren ze welkom. Onder hen was Peter Lehner. Een kleinzoon van hem heeft de naam Van Calcar aangenomen. Drie jaar later, in 1714, arriveerde een tweede gezelschap. Daartoe behoorde het gezin van Samuel Peter Meihuizen en Barbara Fry. Bijna 150 jaar later was Geesje van Calcar een van hun nazaten1.
7
De vrouw van Berend van Calcar, Barbera Christina de Boer, heeft behalve Geesje (Fig. 1.1) nog acht kinderen gekregen. Zes meisjes en twee jongens werden groot (Fig. 1.2). De meeste kinderen werden niet oud; alleen Geesje en Tjabina overleefden hun moeder, die in 1915 overleed. Hun broer Pieter Christiaan kreeg een zoon en twee dochters. Dat waren rond 1900 de enige nakomelingen van dat hele grote gezin, waar men toch niet van honger of gebrek omkwam. Integendeel. Er wordt in de familie verteld dat de kinderen de tuin in werden gestuurd met kostbare Chinese porseleinen borden om aardbeien te plukken. Maar misschien was de nabijheid van een wachtkamer vol zieke mensen ook niet zo’n gunstige omgeving (Fig. 1.3).
De patiënten die te ziek waren om naar het spreekuur te komen werden door de dokter thuis bezocht in zijn rijtuigje met koetsier. In datzelfde rijtuig laadde de dokter zijn kinderen één keer in de week om naar Groningen te rijden voor de repetities van het koor. Eens werd de Matthäuspassion ingestudeerd. Vlak voor de generale repetitie was de dirigent in alle staten: de sopraan kon wegens ziekte niet komen. De dirigent keek Marie van Calcar wanhopig aan met een vragende blik en Marie knikte: zij zou de sopraansolo’s zingen. En ze kon het. In letterlijke zin zat er dus wel muziek in de familie, want Fenna werd pianolerares. In 1888 verhuisde ze met haar ouders naar Voorburg, even later naar
8
Den Haag. In 1903 werd ze de eerste onderdirectrice van het Museum Mesdag2.
De zoons van Berend zouden arts worden, net als hun vader, zoals traditie was in een artsenfamilie. Wegens geconstateerde aanleg voor tuberculose werd dit voornemen veranderd in een beroep met veel buitenlucht. Pieter Christiaan volgde een tuinbouw-opleiding in de buurt van Brussel en had later een boomkwekerij in Sappemeer. De jongste, Christiaan, overleed tijdens zijn tuinbouwstudie aan tuberculose. De meisjes zaten niet stil: Diewertje en Marie openden een kostschool in Twello, waar Tjabina (Biene) zich in 1880 bij hen voegde, en Alida werd onderwijzeres in Groningen, later in Goor. Heel ongebruikelijk in een tijd dat meisjes thuis al handwerkend op een echtgenoot zaten te wachten.
Geesje was wel al verloofd, met een student in de medicijnen. Ook hij kreeg tuberculose, en hij stierf eraan. Deze ziekte, eerst “tering” genoemd, later, nadat “tuberculose” ook te cru was geworden, “t.b.c.” en zelfs, toppunt van eufemisme, “t.b.”, was een ernstige volksziekte, veroorzaakt door de tuberkelbacil. Rust, schone lucht en goede voeding waren tot in de vorige eeuw de enige remedies. Mensen lagen thuis buiten onder afdakjes of werden opgenomen in sanatoria in Nederland of in Davos in Zwitserland. In 1900 stierven op 100.000 inwoners nog 194 patiënten aan tuberculose, en voor de preventie en de bestrijding was tot in de jaren 1950 nog een hele medische organisatie actief. De ziekte duikt trouwens weer op: in september 2000 bijvoorbeeld blijkt een verpleegkundige van het ziekenhuis in Delfzijl met open t.b.c. besmet te zijn.
Geesje had heel veel van haar verloofde gehouden en kon niet over haar verdriet heen komen. Haar ouders wilden haar troosten en haar gedachten in een andere richting leiden. Ze stemden in met haar voor een meisje ongebruikelijke wens, een opleiding te mogen volgen aan de tekenacademie Minerva in Groningen.
9
Na de inval in 1785 door de Fransen in de Republiek der Verenigde Nederlanden werd de gevestigde bestuursstructuur met aan het hoofd een Stadhouder afgeschaft. Naar Frans voorbeeld werden de rechten van de mens en van de burger afgekondigd en er kwam een Grondwet. Nu heetten we even de Bataafse Republiek. Groot feest, want men dacht dat voortaan vrijheid, gelijkheid en broederschap zouden heersen. Ook de gewone burgers zouden iets te vertellen krijgen.
In deze sfeer van vreugde en optimisme namen in 1797 zes inwoners van de stad Groningen, waaronder H. van Calcar (geen familie) het initiatief om een nieuwe school op te richten waar “de gehele Maatschappij aanmerkelijk nut” van zou hebben. Het ging om een school met drie opleidingen: Tekenkunst, Bouwkunst en Stuurmanskunst. Bien étonnés de se trouver ensemble, maar net zoiets als nu de Hanzehogeschool, waarin opgenomen de Academie Minerva.
Het voorstel van de zes werd met groot enthousiasme ontvangen, er kwamen veel bijdragen, van burgers, en in januari 1798 begonnen de lessen. Overdag werd onderwijs tegen betaling gegeven, en ‘s avonds gratis voor ambachtslieden die al in de praktijk werkzaam waren en gebaat zouden zijn bij een goede tekenvaardigheid.
De school had drie klassen, waar men achtereenvolgens leerde: het tekenen van grote en kleine koppen, boetseren, tekenen naar gipsmodellen (Fig. 1.4). Alles naar voorbeeld, en in het derde jaar: figuurstudies van levende modellen (alleen mannelijke). Later kwam er een vierde jaar bij voor compositie, in 1836 werd het vak perspectieftekenen ingevoerd en ontstond de mogelijkheid in olieverf te schilderen. Bijzonder, dat laatste, want gewoonlijk ging men daarvoor in de leer op het atelier van een gevestigde schilder. Een overblijfsel
10
uit de gildetijd, toen de schilders verenigd waren in het St. Lucasgilde.
In Geesjes tijd werd het tekenonderwijs gegeven in het Waaggebouw aan de Grote Markt. Johan Egenberger was daar sinds 1857 hoofdonderwijzer-directeur. Hij schilderde veel historische taferelen en was tevens een vooraanstaand fotograaf. Het onderwijs was nog steeds ongeveer op dezelfde leest geschoeid, al werden tengevolge van de invoering in 1870 van de wet op het onderwijs in de beeldende kunst theorievakken toegevoegd.
Dit was dus de school waar Geesje zou leren tekenen en schilderen. Vanaf de oprichting was het ook voor meisjes mogelijk de tekenopleiding te volgen. We mogen aannemen dat zij met haar vrouwelijke klasgenoten in de jaren 1870 niet meer gedwongen was het onderwijs te volgen, door een houten wand van de jongens gescheiden3.
Hoe deed je dat in die tijd, vanuit Hoogezand in Groningen op school gaan? Voor haar zusjes gold natuurlijk hetzelfde probleem. Het was mogelijk dagelijks heen en weer te reizen, want sinds 1870 was er een treinverbinding tussen de twee plaatsen. Maar ook was het gebruikelijk dat je “in Stad” in de kost was, bijvoorbeeld in een gezellig jonge-damespension, zoals hieronder aanbevolen in 1917 in een advertentie in Vrije Arbeid:
Voor meisjes die van buiten komen
(Wat lessen moeten niet genomen!)
Is ‘n goed en vriendelijk verblijf
De eerste zorg, dat ‘s buiten kijf.
Welnu - in Bouman’s pension
Vond elk wat zij verlangen kon !
Gezellig, vol afwisseling,
Is het daar in den kleinen kring!
11
Maar daar was de 28-jarige Geesje te oud voor. In het bevolkingsregister van de stad Groningen vinden we op het adres Oosterstraat 12a (nu 24 volgens het omnummerboek) in wijk D: “Geesje van Calcar, Vrouwelijk commensaal, geboren 2 juli 1850, Hoogezand Ongehuwd Doopsgezind, geen beroep. Vertrek uit Groningen 11 september 1882 naar Hoogezand”. (Fig. 1.5). Geen datum van inschrijving, dus we weten niet zonder meer of Geesje daar de hele tijd in de kost is geweest, maar wel dat ze pas vertrok in verband met haar komende huwelijk.
De hoofdbewoonster van het huis was Geesjes nicht Anna Romkes, in 1836 geboren in Sappemeer. Romkes: ook al zo’n bekende familie in de Doopsgezinde stamboom4. Onder Geesjes naam op de kaart van het bevolkingsregister staat die van Van Panhuijs5. Deze Jhr. mr. Johan Aemilius Abraham van Panhuijs was in 1880 opgeklommen van burgemeester van Tietjerksteradeel tot burgemeester van Groningen6. Hij ging in afwachting van de bouw van een eigen huis aan het Hereplein, op de naburige Oosterstraat bij Anna Romkes wonen, samen met zijn eerste vrouw, zijn drie dochters, een gouvernante en drie dienstbodes. Zijn zoon Hobbe zat toen op een kostschool7. Dat hij ónder Geesje in 1880 op dit adres is ingeschreven bewijst dat Geesje daar toen al woonde. Het nieuwe huis van de burgemeester, zeg liever paleisje, kwam eind 1882 gereed8. Hoewel het huis aan de Oosterstraat zo ruim was, dat er gemakkelijk twee gezinnen konden leven, kan Geesje daar niet twee jaar gewoond hebben zonder haar notabele huisgenoten regelmatig tegen het lijf te lopen.
Thuis in Hoogezand schilderde Geesje wel eens iets. In haar geboortehuis is op het onderste paneel van de deur van een van de slaapkamers een schildering aangebracht (G128). De huidige bewoners herkennen er het Achterdiep in Sappemeer in, met aan de horizon vaag de kerk van Noordbroek (Fig. 1.6). De plek ligt op enkele honderden meters achter het huis. Het plaatje is erg eenvoudig, maar het is een leuke gedachte: Geesje die
12
hier languit op de vloer van haar slaapkamer heeft liggen schilderen. Ook aardig is dat Geesjes ouderlijk huis weer wordt bewoond door een kunstenares: Wiea Duintjer ontwerpt en modelleert hier plastieken die zij elders in brons giet. Haar beide grootmoeders waren Meihuizens.
Van de administratie van de Academie Minerva is gelukkig een gedeelte bewaard gebleven, al hadden we graag meer gewild9. Op de enkele cijferlijsten van docenten, die er nog zijn, komt Geesjes naam niet voor. De inschrijvingsgevens, met tussen 100 en 150 leerlingen per semester, beginnen bij het jaar 1879. Op die lijst staat G. van Calcar vermeld, net als ieder volgend half jaar, tot en met de eerste helft van de cursus 1881/82. Twee en half jaar dus. De vermelding van toegekende prijzen gaat verder terug. Bij de resultaten van het “Concours 1878/79” lezen we over de toekenning van de “Zilveren Academie medaille tot aanmoediging voor buitengewone vorderingen” aan: G. van Calcar. Aannemende dat dit een prijs voor eerstejaars studenten betreft, is Geesje op haar 28ste op Minerva begonnen en heeft zij daar drie en een half jaar gestudeerd.
De familie kan er niet armlastig door zijn geworden. Er waren vijf categorieën leerlingen; het cursusgeld varieerde van f 3 tot f 12 per half jaar. Geesje betaalde f 5,- als “gewone leerling”. De Academie incasseerde zo’n 1000 gulden per half jaar aan lesgeld, de zeevaartleerlingen buiten beschouwing gelaten. Moesten daar de docenten en het gebouw van betaald worden?
Al tijdens haar Minerva-tijd exposeerde Geesje. Op de tentoonstelling van Levende Meesters bij Pictura, het Groningse gezelschap van kunstenaars en kunstliefhebbers, hing in 1880 van haar een “Gezigt op de Zuiderhaven te Groningen”. Het werd voor f 150,- verkocht aan een niet genoemde koper10. Daar had Geesje vijftien jaar les voor kunnen krijgen. Hoe zou zij dit doek hebben gesigneerd?
Gedurende dezelfde vier jaar als Geesje, van 1878 tot 1882, was ook een zekere Wibrand Koppius (geboren in 1859) leerling van Minerva11, hoewel vermoedelijk op de avondcursus, want zijn naam komt niet voor op de lesgeldlijsten. Het is dan ook de vraag of Geesje en Koppius elkaar van de Academie kenden. Maar de reden om hem hier toch te vermelden is, dat hij zich zal ontpoppen tot de belangrijkste, directe, biografische bron. Zoals zoveel leerlingen van Minerva zag hij er kennelijk tegen op om zich in het onzekere bestaan van het kunstschilderen te storten, en hij volgde een opleiding tot arts. Zijn carrière als huisarts vond zijn bekroning in 1893 met een promotie tot doctor in de geneeskunde over de gevreesde ziekte, tuberculose. Het schilderen was bij Koppius toen even helemaal uit beeld. In het proefschrift: Niertuberculose en hare operatieve behandeling, is zelfs geen stelling aan de schone muze gewijd. Maar hij keerde op hogere leeftijd toch weer van de geneeskunst terug tot zijn jeugdliefde de schilderkunst. Met die achtergrond heeft dr. Koppius, arts-schilder-kunstredacteur, belangwekkende artikelen geschreven over Geesje en andere schilders.
De geboorte-akte laat er geen enkele twijfel over bestaan: Geesje is in 1850 geboren. Het staat er eenmaal gedrukt en eenmaal handgeschreven (Fig. 1.7). Toch geeft zij het verkeerd op in de biografische overzichtslijst van Gram12. En later weer op het
13
14
enquêteformulier voor Kunsthandel Van Harpen13, waarvan het manuscript bewaard is gebleven: 1851. Die “1” kan geen misgeschreven “0” zijn (zie fig. 4.6 in hoofdstuk Pulchri). Wie geeft er zijn geboortedatum nu verkeerd op? In onze dagen is dat ondenkbaar. Ieder ogenblik wordt ons dat gevraagd. Maar zo’n eeuw geleden was dat anders. Op officiële documenten zoals de huwelijksakte staat dan niet het geboortejaar maar de leeftijd. Het is aannemelijk dat Geesje heel goed in haar hoofd had hoe oud ze was, maar zich niet het geboortejaar had ingeprent. En zoals wij nu, als het ons overvalt, wel eens moeten uitrekenen hoe oud we zijn door het geboortejaar van het lopende jaar af trekken, is het mogelijk dat Geesje haar geboortejaar heeft uitgerekend door haar lééftijd van het jaartal af te trekken. Voor, respectievelijk na haar verjaardag komt daar 1851 of 1850 uit. Dat is slordig, maar ze was niet zo precies in die dingen. Ze vulde ook eens “Hoogezand” in, dat is geboorteplaats, op de vraag naar geboortejaar14. Geesjes eigen foutieve vermelding, 1851, in de lijst van Gram kan de bron zijn van al die verkeerde vermeldingen in de literatuur.
Ook op een ander punt is de geboorteakte ondubbelzinnig. Haar officiële naam is gewoon Geesje, naar haar grootmoeder Geesje Kleininga kennelijk. Niets Gesina, Geesina, Gezina, of Gesine. Net zoals haar schoonzuster echt Sientje heet. Het lijkt net of sommige schrijvers zich niet kunnen voorstellen dat ook rond 1850 ouders hun kinderen gezellige korte namen gaven, die niet gecorrigeerd hoefden op het geboortekaartje met: Geboren Gezina, wij noemen haar Geesje. Maar ook heet ze niet Geeske of Sientje. Dat laatste is gewoon een voorbeeld van het verwarren van Geesje met haar schoonzusje. Dat gebeurt trouwens vaak, zelfs in kringen van musea en historici. Op een brief van een conservator in onze correspondentie over Geesje prijkt een kopje “onderwerp: G. Mesdag - van Houten”. Ook in de Historie van Groningen15 heet Geesje even mevrouw G. Mesdag-van Houten. Soms versmelten Sientje en Geesje tot Gesina Mesdag16.
Om de lezer te helpen zich een beeld te vormen van de relaties tussen de tijdstippen waarop voor Geesje en enkele mensen uit haar naaste omgeving, en de ateliers waar Geesje werkte, iets belangrijks voorviel, hebben we in de appendix een tabel opgenomen van historische data. De meeste voorvallen zullen aan de orde komen in de navolgende bladzijden.
15
16
Paul Joseph Constantin Gabriel1, geboren 1828, verloor op 5-jarige leeftijd zijn vader en heeft al jong zijn eigen weg moeten vinden. Hij leerde tekenen op de Academie in Amsterdam en schilderen bij verscheidene leraren, waaronder de beroemde landschapschilder B.C. Koekkoek, en van vele collega’s. Zijn belangstelling ging uit naar het schilderen van de natuur, waarop hij zijn hele leven heeft “gestudeerd”, zoals hij het noemde.
Na een vrolijke en vruchtbare periode in Oosterbeek, tóén een kunstenaarskolonie, en na bittere armoede in Amsterdam, vertrok Gabriel in 1860 naar Brussel. Daar waren toen de economische omstandigheden voor schilders gunstiger. Net als in Oosterbeek trof hij hier een gezelschap schilders aan. Onder hen Willem Roelofs. Die had veel ervaring en gaf Gabriel les. In Brussel ontwikkelde Gabriel zijn aanpak om de Hollandse polder te schilderen, waardoor hij de rest van zijn leven gefascineerd zou blijven en waarmee hij - laat - bekend zou worden2. De polder stond model voor hem (Fig. 2.1).
Van deze Gabriel wilde Geesje les hebben. Eén probleem: het was bekend dat Gabriel alleen mannelijke leerlingen wilde. Geesje waagde het erop en schreef. Gabriel ging akkoord. Hij had zich namelijk niet kunnen voorstellen dat achter de initiaal G. een vrouwennaam schuil ging. Maar hij hield zich groot en Geesje kon komen3 (Fig. 2.2). Koppius beschrijft in 1916 op gezag van Geesje zelf deze episode niet als de anekdote van een list maar als een misverstand. Gabriel zou nietsvermoedend zijn antwoord aan een heer hebben gericht en Geesje niet hebben durven terugsturen naar Groningen toen zij
17
zich meldde. Geesje kwam in 1881 in Brussel, bleef zes maanden, “werkte flink, en toen het geld op was, ging zij terug, onder belofte buiten goed door te studeren, en daarna terug te komen. Dat laatste geschiedde echter niet”...4
Waar Geesje zo flink aan werkte vertelt het verhaal niet. Er worden in het voorbijgaan een “cromolitho” vermeld en een “Pensées”. Dat zal toch wel niet het enige zijn geweest.
Behalve Geesje had Gabriel nog een leerling: Willem Tholen. Met hem ging Gabriel in de omgeving van Kampen het water op om, vanuit een bootje, het veenlandschap te schilderen. En aan hem en aan Geesje zette Gabriel, ook in brieven, zijn ideeën uiteen over kijken en weergeven.
In 1911 kregen een aantal kunstenaars het verzoek van mr. H.W.F. Jeltes om de brieven van de inmiddels al jaren overleden Paul Gabriel beschikbaar te stellen voor publicatie. Geesje schreef in antwoord dat ze de aan haar gerichte brieven graag weer terug wilde hebben, omdat ze eraan gehecht was. Jeltes kopieerde de brieven zorgvuldig en redigeerde ze op schilderkundig relevante inhoud, voordat hij ze 15 jaar later publiceerde, samen met brieven die aan David Oyens en anderen geschreven waren5. Geesje was blij ze in druk te zien, en ze bedankte Jeltes voor de toezending.
Hieronder volgen de vier brieven van Paul Gabriel aan Geesje, in zijn aandoenlijke taalgebruik, en door ons weer voorzien van de buiten-artistieke opmerkingen, voor zover die licht kunnen werpen op menselijke relaties. De complete brieven worden bij het RKD bewaard, maar hoewel handgeschreven, zijn het wel de kopieën, want soms begint een opvolgende brief op hetzelfde velletje als de voorafgaande.
Brussel, 22 Mei 1882
Ma chère Elève,
... De Heer Sebes (ook amoureux) is donderdag avond bij ons gekomen, wij hadden medelijden met hem, hij was geheel van de kook U niet bij ons te vinden en hij vond het heel naar dat gij vertrokken waard, de enige welgevoegelijke gelegenheid om U zijne hartelijke dank voor de hem toegezonden Philipe te tonen, was gevlogen, hij zag de kleur der kaarten niet nog kon er de waarde van, ook dronk hij zeer veel krokjes.
Heb ik het U niet gezegt, dat die cromolitho veel genoegen zou doen en het zou mij niet verwonderen, dat de Heer Egenberger er de voorkeur boven Uwe studien aan zou geven; trekt U dit echter niet aan, ik kan het mij best begrijpen, hetgeen gij werkte behoord niet onder het academische te huis. ZEd. heeft een geheel andere gedachte over kunst; Egenberger is niet met zijn tijd mede gegaan (buitendien gij hebt het niet onder zijn toezigt gedaan), indien de man de oude meesters begreep en wat kunst is, zou hij daar in U bewijzen hebben gegeven die drie jaren onder zijne lijding was; gaat stil uw gang en hebt vertrouwen in hetgeen ik U zeg, vraag nimmer hoe een ander het deed of doet, tracht de natuur te doorgronden, opserveer alles, tracht te leren zien en zoekt U zelve de gemakkelijkste weg om die weer te geven; men kan uit de natuur verschillende keuzen doen, volgt die het hart u zegt, waarvoor gij het meeste voeld; - het zal lang zijn, zeer lang en het is moeielijk zonder steun van na-aperij er te komen, ik mag U alleen den raad geven: zoek datgeene waar effect in zit, iets wat duidelijk iets zeggen wil, dan zult gij het eerste begrepen worden, neemt U in acht, bedwingt eene al te groote gevoeligheid en koopt eene groote dooses kout overleg; schilder groote studien van een enkel
18
voorwerp, bestudeerd die tot in zijne nieren, en houd U verder bezig met kleineren die, van die groote zijn om in drie vloeken en een zucht, vergeeft mij die banale uitdrukking, indrukken, voorbijgaande effecten, op het doek te werpen. Opserveerd vooral goed de toon van elk voorkomend oogenblik, waardoor gij bewaard zal blijven eene fabrikante te worden en versterkt u vooral en onophoudelijk in datgene waarvan gij het meeste houd (want onder het schoone is er altijd iets waarvoor men de meeste simphatie heeft); houd U daaraan, opdat de leek U daarin en daardoor leert kennen en schilder vooral niet alles even dik in den verf; de natuur is wel vol maar niet in alles even vet; - hoe verder, hoe kleiner de behandeling moet worden, etc. etc., later wel eens meer daarover.
Ik geloof gaarne, dat gij nog eenige dagen vacantie neemd en is het geen Groninger kermes? wat zal Geesje dansen, weest maar voorzichtig geen kou te vatten; de geest moet eens uitrusten, somtijds ook broeit er iets wat er nog niet uit wil, enfin. Het is nog niet alles om buiten te werken; gij doet wel, alleen te werken; - legt U toe op vormen.
Daar gij beloofd hebt Mme Gourdin 264 rue Rogier iets van U te doen hooren moet gij Uw woord houden het was toch wel lief van Haar dat zij bij Uw vertrek aan het spoor was. die kleine serpente kon niet nalaten aan mijne vrouw met een allerliefst zoet stemmetje te zeggen il parait que Mademoiselle aime bien son maître, elle est si familière avec lui. Ça se comprend, zeide mijne vrouw; die dame spuwt vuur en vlam dat Mej. van Calcar zoo veel bij ons kwam, zij vergeeft het U nog ons, als ook U niet meer te hebben kunnen plukken.
Mijne vrouw laat U door mij wel hartelijk groeten, zij had de heele nacht van U gedroomd en was woedend op U zoo lang reeds te Brussel terug te zijn zonder haar opgezocht te hebben, want gij had reeds twee portretten geschilderd! hoe komt een mensch er aan? .... indien U lust heeft laat dan eens dikwijls iets van U hooren en mogt gij mij noodig hebben in raad of iets anders, disponeer over mij, geloof ons verder Uwe zeer toegenegene en liefhebbende vrienden
P.J.C. Gabriel & Echtg.
het nummer van ons huis is 331.
Brussel 14 Juni ’82.
Ma chère élève.
Vergeef mij dat ik zoo lang gewacht heb met U te antwoorden maar in de eerste dagen hadden wij alle dagen verhindering en toen (de 3de Juni) opende de tentoonstelling te Rotterdam, die ik ben wezen zien en slechts sinds Zondag terug ben en wij heden voor het eerst met zijn tweeën rustig aan de thetafel zitten waarvan ik dan ook gebruik maak (hoewel mijn hand erg beeft want ik heb mijn gras in de tuin gesneden en ben ik dat werk niet meer gewoon) om mij met U bezig te houden hetwelk buitendien dikwijls genoeg geschied want gij zijt veeltijds in onze gedachten . ...
Ik heb van mijn reis naar Rott: geen spijt, de Expositie is niet kwaad, er zijn goede schilderijen maar het licht is er zeer slegt, zoodat men er niet over kan oordelen; ook de omstreken van Rott:, die ik niet kende, zijn zeer mooi. - de Heer T. Mesdag is mij in zijn aldaar geëxposeerd landschap erg medegevallen, juist van toon en gebroken; ook op zijn atelier zag ik een goede aanleg, waar veel lucht in zat, maar het gelijkt ook al op de Haagsche school, wat ik minder goed vind. Ik ben twee dagen bij ZEd. geweest, heb mij regt geamuseerd; buiten dat hij een best mensch is, ik mag hem regt gaarne, heeft hij eene prachtige colectie aquarellen en eenige schilderijen van de eerste qualiteit, getuigen van goede smaak en dat hij ziet - maar óók, dat hij veel geld moet hebben, om ze te kunnen betalen. Zijn huis is mooi, rijk en met
19
goede smaak gemeubeld, net genoeg - ik heb gemerkt dat zijn broeder, de zeeschilder, zijn huis laat vergrooten. ZEd. was naar Noorwegen - dus niet gezien.
Dus Groningen kan U niet meer bevallen, zijt gij nu reeds bedorven??
Ik geloof gaarne dat Hoogezand er regt lief uitziet en dat er wel iets voor mij te vinden is, alsook, dat het er bijzonder gezond voor keelziektens moet zijn en toch kunnen wij van Uwe vriendelijke uitnoodiging, om enige tijd ten Uwent te komen doorbrengen, niet profiteeren; bedank uw Pa en Moe wel voor ons en zegt hun dat het ons niet aan lust mankeert, maar wel dat bezigheden (geen rentenier zijnde) mij beletten, van huis te gaan; er zijn overal nog Expositiën ophanden, en moet nog voor de Haagsche Aquarellen-Expositie druk werken, om zodoende een beursje te maken om in het najaar mijne studiën, als altijd, te kunnen hervatten; wij hopen echter van de vriendelijke uitnoodiging, ons door den Heer Mesdag gedaan om enige dagen te Vries te komen logeeren, gebruik te kunnen maken en wij hoopen dan dat de gelegenheid of omstandigheden zoo zamen mogen loopen, van U te ontmoeten of te kunnen komen zien. Het was met veel genoegen dat ik hoorde dat Uw Pa en Moe ingenomen met Uw werk zijn en vonden dat gij goed vooruitging alsook dat de pensées reeds hunnen plaats aan de wand vonden - nu dat is goed; hebt gij den Heer Egenberger nog geen cromolitho cadeau gedaan?? appropo er is niets op Uw loten gevallen, hiernevens de lijst der uitgekomen nummers.
Hebt gij de bedank brief van den Heer Sebes ontvangen? ZEd is druk bezig eene vrouw met vijftig duizend franken inkomen te zoeken ik hoop voor hem dat hij er een vind want zij zijn zeldzaam.
Mijne lieve élève is nu zeker regt druk aan het werk niet waar? en heeft reeds enige fraaye studiën geschilderd? het weêr, hoewel wat koud en onstuimig, geeft schone effecten; het is allerprachtigst buiten om te zien en ik wenschte wel rentenier te zijn, dan zou Geesje eens zien hoe spoedig ik met haar op de wandel zou zijn om met haar het schoone te bepraten en haar een steuntje in den rug te geven. Enfin later kan zulks misschien nog gebeuren. ik ben uitgepraat ...
Brussel, 3 July 1882
Ma chère Elève.
Het is nu een maand geleden dat wij het laatst van Geesje nieuws ontvingen... vandaar ook, bang zijnde ik van avond verhindering zou kunnen krijgen om aan mijne goede voornemens gevolg te geven, dat ik midden op den dag, niettegenstaande het geschreeuw om hulp mijner aquarellen en schilderijen, de pen opvat om U mijne lieve leerlinge een woordje van ons te doen hooren in de hoop van U omtrent Uzelve spoedig iets te mogen vernemen ...
(Paul Gabriel begint zich omslachtig te verontschuldigen, voor het geval hij zich vergist. Wij weten nog niet waarover, totdat hij zich eindelijk verstout:)
Zoo komt het mij dan voor, dat wij eens een avond zaten te praten en gij ons zeidet dat gij de 4de July een dag voor de mijne, verjaard Is dit zoo of hebben wij het mis? ... Vandaar dan dat wij U beiden van harte feliciteeren ...
Vandaag voor het eerst heeft het nog niet geregend, het is zachter in de lucht en er drijven mooije luchten, gij zult zeker er wel van profiteeren; het weêrglas staat ook schooner zooals men zegt...
Schilderd gij nog wel eens bloemen? het is nu het volle seizoen, de lust bekruipt mij dikwijls, nog eens een proef te nemen, maar ik heb geen tijd, ten minste in de eerste dagen is er geen gooijen met de muts na ...
20
Brussel, 13 Juli 1882.
Ma chère Elève.
Uwe beide brieven zijn ons in goede orde ter hand gekomen en ik wil beginnen met U te bedanken ook namens mijne vrouw voor Uwe felicitaties met goede wenschen voor het overige gedeelte mijns levens.
Gij beklaagd U dat gij U zoo slegt weet uit te drukken en dat het maar niet uit de pen wil wat gij wel zou willen. deze keer is het er echter toch goed uitgekomen en Heer Sebes zou er met al zijn geest en humor een lesje aan kunnen nemen om met zoo weinig woorden zoo veel te zeggen.
Zooals gij ons meld zijt gij te Vries en het schijnt U er best te bevallen; dat gij het er schooner vind dan verleden jaar kunnen twee redenen voor bestaan: de eerste, dat gij beter ziet, ten tweede met buyig weer en bewolkte luchten is de natuur altijd op zijn schoonst; de eerste voor de harmoniste, de tweede voor de coloriste.
Gij vraagd ons, Geesje, of wij al niet kunnen bepalen wanneer wij komen, helaas nee ! ik had gedacht zulks te kunnen doen, maar ik heb een zaak gemankeerd buiten verwachting, waarop ik dacht te kunnen rekenen; en wat wij dachten voor ons naar buiten gaan te gebruiken; dat is een rib uit den schotel en wanneer daar geen redres aankomt, twijfel ik er hart aan, dat wij te Vries komen. Zoo ziet gij, waarde Geesje ! dat hoewel artist zijnde en mooi woonen weinig beteekend en ik steeds een afhankelijk persoon van omstandigheden blijf, wat ik heel onbillijk vind voor zooveel gewerkt te hebben; gij zult dit later beter begrijpen, maar de jaarlijksche kosten die een artist (steeds werkzaam zijnde ) aan lijsten, transporten, kisten etc. etc. heeft, zijn zoo énorm groot, dat hij al heel veel moet verdienen wil hij er een aardigheid van nemen, al was het dan ook maar alleen voor zijne studie ... Hoe gaat het U nu,
21
komt gij met het werken weer op streek? wat mij aangaat, ben druk bezig aan het aquarellen - ik word er mager onder maar dat wil niets zeggen, indien zij maar goed worden, nog een acht dagen en dan moeten zij naar den Haag en dan ! wat zullen die Haagsche Heeren er van zeggen? Zullen zij hoog genoeg gehangen worden of zal mijn streven beloond worden? - men leefd altijd tussen hoop en vrees - het artisteleven is vol wrijving, regt piquant, om er jaloers van te zijn, houd maar goede moed Geesje, dan komt gij tot al die dingen. - Wat zou het schilderen een mooi iets kunnen zijn, indien veele dingen anders waren ... ik heb er twee nachten op geslapen maar het wil er nog niet in, die turfschuit wil niet aan de kant en ik weet niet hoe die aquarelle nog teregt komt. Zoo ziet gij Geesje dat een ieder op zijn beurd in verlegenheid kan zijn, bij U komt het er niet uit, bij mij het tegenovergestelde, ik geloof dat het eerste het verkieselijkste is ...
Wat mij aangaat ben gezond, maar ik heb het spleen. Weet gij wat dat is? Dat is zoo iets, dat men wel in den grond zou willen kruipen.
Het is hier sinds een paar dagen regt mooi weer, warm, het zonnetje doet mij goed, die nattigheid geeft rumattique waar ik weinig op gesteld ben ... er zijn ook hier bij de tuinman pragtige rozen, een genot om te zien en er de neus in te steken, dat is iets, waar ik geen naam voor kan vinden; jammer geen tijd te hebben er eenige te schilderen; moeijelijk is het ja, maar men komt tot iets. Met het landschap is het anders; om daarin tot iets te geraken, wat charme en waarheid bevat, behoord eene studie van een halve leeftijd voor en dan moet men er nog eene groote liefde bij hebben, zoo niet ... is er weinig aan ...
Het is belangwekkend om te analyseren, hoe een begaafde schilder als Gabriel (Fig. 2.3) tegenover Geesje stond. De gangbare opinie rond 1880 was dat vrouwen niet konden schilderen, dat schilders geen vrouwen konden zijn. Judith Leyster was een uitzondering. Volgens Stolwijk openden de academies in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag hun poorten voor vrouwen tussen 1861 en 18726. Maar volgens Blom7 waren vrouwen niet welkom op de Academie van Amsterdam voor Beeldende Kunsten vóór 1880, dat is eigenlijk pas vanaf het moment dat Allebé directeur werd. Zoals we gezien hebben mochten meisjes op de Academie Minerva in Groningen lessen Tekenkunde volgen vanaf het jaar van de oprichting, 1798. Maar wel achter een houten schot. De academie in Den Haag gaf vanaf 1872 een speciale cursus voor vrouwelijke leerlingen. Goed, maar vanaf welk jaar hebben mannen en vrouwen daar toegang zonder onderscheid? Nog in de huidige tijd wordt gedacht dat vrouwen niet kunnen voetballen, schaatsenrijden, popmuziek maken, of wetenschapper kunnen zijn. Tot 1980, iets minder lang geleden dan 1880, dacht Colnot ook nog dat zijn dochter geen schilder kon zijn8. Gabriel nam in zijn tijd dus geen uitzonderlijke positie in, en hij had makkelijk tegen Geesje kunnen zeggen: “Laat uw werk eens zien? Nee, ik zie dat uwe talenten meer in de huishouding dan in de schilderkunst liggen. Tot genoegen, mademoiselle.” Maar dat zegt hij niet. Integendeel, hij neemt haar als leerling.
Na haar stage van een half jaar schrijft hij haar sympathieke brieven, waaruit blijkt dat er een heel hartelijke verstandhouding was ontstaan tussen het echtpaar Gabriel en Geesje . “Ma chère élève” noemt hij haar in al zijn brieven en, op 22 mei 1882, “Ik geloof gaarne, dat gij nog enige dagen vakantie neemd en is het geen Groninger kermes? wat zal Geesje dansen, weest maar voorzichtig geen kou te vatten..” En : “mijne vrouw laat U door mij wel hartelijk groeten, zij heeft de hele nacht van U gedroomd”.
Gabriel blijkt uit de brieven verre van een huichelaar die probeert om in het gevlij te komen bij het grote geld. Maar wel heeft hij Geesje voortdurend aangespoord om
22
Madame Gourdin toch iets van zich doen horen — wat Geesje uiteindelijk ook gedaan heeft — met het argument dat je nooit wist hoe je iemand nog eens nodig kon hebben. Als beroepsschilder moest hij alle potentiële klanten te vriend houden.
De hartelijkheid van de brieven op zich zelf bewijst niet dat Gabriel vond dat Geesje talenten had, maar wel is duidelijk dat hij haar niet beschouwde als verloren voor de schilderkunst. En terloops worden de schilderkundige lessen opgerakeld, wat Gabriel zich had kunnen besparen als hij gemeend zou hebben dat het toch maar verspilde moeite was.
In de eerste brief herinnert hij Geesje kennelijk aan een voorspelling dat een kleurenlitho van haar bij haar vroegere leraar beter in de smaak zou vallen dan “studiën” die niet onder Egenbergers leiding waren gemaakt. “Egenberger is niet met zijn tijd meegegaan.” Hij raadt haar aan om rustig haar eigen gang te gaan en vertrouwen te hebben in wat hij, Gabriel, haar zegt. Niet aan een ander te vragen hoe die het doet of heeft gedaan, de natuur te doorgronden, alles te observeren en te leren zien, en het weer te geven op de manier die haar zelf het meeste ligt. Ze moet een enkel voorwerp “tot in zijn nieren” bestuderen.
Op het eerste gezicht lijkt Gabriel Geesje vervolgens aan te raden om zich te beperken tot kleine doekjes. Maar bij zorgvuldige lezing staat er in die brief van 22 mei: houd je verder bezig met kleine schilderijtjes, die van een geschikte afmeting zijn om, in een vloek en een zucht, indrukken en vluchtige effecten snel op het doek te zetten. En dat advies heeft Geesje zich ter harte genomen, gezien de 36 kleine landschapstudies G61 tot en met G96 van de oeuvrecatalogus. (Fig. 2.4)
Ze moet vooral de kleur van ieder ogenblik waarnemen om niet het risico te lopen een “fabrikante” te worden (is dit een toespeling op de zeeschilder Mesdag?) Ze moet vooral niet alles even dik in de verf schilderen; “de natuur is wel vol maar niet in alles even vet; hoe verder weg, hoe kleiner de behandeling moet worden”.
En op 14 juni veronderstelt hij dat zijn “lieve élève” wel druk aan het werk zal zijn
23
en al een paar mooie studies geschilderd zal hebben. Ook al is het weer wat koud en onstuimig, het geeft fraaie effecten. Op 3 juli: “Vandaag voor het eerst heeft het nog niet geregend, het is zachter in de lucht en er drijven mooie luchten. gij zult zeker er wel van profiteeren”.
Op 13 juli: “Zooals gij ons meld zijt gij te Vries en het schijnt U er best te bevallen; dat gij het er schooner vind dan verleden jaar kunnen twee redenen voor bestaan: de eerste, dat gij beter ziet, ten tweede met buyig weer en bewolkte luchten is de natuur altijd op zijn schoonst; de eerste voor de harmoniste, de tweede voor de coloriste”.
Er was nog een derde reden.
24
Klaas Mesdag, de vader van Taco (Fig. 3.1), was in Groningen in de handel, eerst graan, vanaf 1851 geldhandel. Ook de Mesdags stamden af van Doopsgezinden die naar Nederland gevlucht waren. In dit geval uit het destijds intolerante Vlaanderen, waar een molenaar-wever Jacob Mesdag in 1567 wegens zijn geloof op de brandstapel was geëxecuteerd na twee jaar van ellendige gevangenschap1. De afstammingslijn van deze Groningse familie loopt via de looier-koopman Gilles Hessels, die de naam Mesdag van zijn moeder was gaan dragen, en via Taco Gillisz Mesdag, advocaat te Bolsward rond 1800. Taco was op 21 september 1829 geboren, als tweede kind, maar als eerste jongen, dus min of meer voorbestemd om zijn vader op te volgen in de zaak. Het gezin telde vier kinderen toen in 1835 moeder Johanna Wilhelmina van Giffen overleed. Taco’s broertje Hendrik Willem was anderhalf jaar jonger.
Beide broers hadden ook de kunstzinnige aanleg van vader Klaas geërfd, een aanleg die binnen het gezin gestimuleerd werd en later nog verder werd ontwikkeld met tekenlessen gegeven door professionele kunstenaars. Dat vond plaats in het kader van Minerva, waar ook lessen gegeven werden aan mensen die geen beroep als kunstenaar op het oog hadden, met een vervelend woord dilettanten geheten. Als jonge man was H.W. Mesdag nog vijf jaar bestuurslid van Minerva, van 1861 tot ’66, het jaar waarin hij na lang aarzelen besloot beroepsschilder te worden. De erfenis van zijn vrouw en haar aanmoediging gaven de doorslag. In hem is geen handelsman verloren gegaan. Liever gezegd, de handelsman in hem is niet verloren gegaan.
Tot dat moment had Hendrik Willem net als Taco nog in de zaak van Pa geholpen. Taco had ook wel graag schilder willen zijn, maar plichtsbesef en financiën weerhielden hem. Koppius schreef in 1916 over Taco: “Toch is de vraag zeer gewettigd of zijn jongere broer niet meer de handelsman en evenzo of Taco niet met even veel of meer artistieke zin was begaafd2.” Waarschijnlijk had Koppius zich heel sterk met Taco geïdentificeerd: hij was zoals we zagen zelf op Minerva geweest, maar volgde een loopbaan als medicus, en werd op de leeftijd van 49 jaar alsnog landschapschilder.
25
H.W. Mesdag, inmiddels getrouwd met Sientje van Houten, en nu zelf vader, vertrok in 1866 naar elders, bezocht onder andere in Brussel Gabriel, en vestigde zich tenslotte definitief in Den Haag, aan de Laan van Meerdervoort. Het lijdt geen twijfel dat hij, uitgegroeid tot de beroemde zeeschilder en de man van het Panorama Mesdag, heel veelzijdig en hoog begaafd was, met artistiek, financieel en organisatorisch talent. Hij heeft indrukwekkende schilderijen gemaakt. Hij was een uitstekend organisator. Hij heeft via zijn collectie van contemporaine meesterwerken een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de Nederlandse schilderkunst. In overeenstemming met de huidige tendens om eminente politici, beroemde kunstenaars, grote sporthelden, met meenemen van hun voornaam aan te duiden heeft ook H.W. Mesdag recht op zo’n naam. Sientje gebruikte als roepnaam “Mesdag”3, volgens een gewoonte die wij nu alleen nog van mevrouw Maigret kennen. In een iets wijdere kring werd hij niet Hendrik, of Hendrik Willem maar H.W. genoemd4. Dit zou fonetisch gespeld moeten worden als Hawé, om te benadrukken dat het een naam is zoals Taco. En ook om het misverstand weg te nemen, dat H.W. een afkorting is, die toch als Hendrik Willem uitgesproken moet worden, zoals men b.v. opleest als bijvoorbeeld. Maar omdat we de roepnaam in een brief van Geesje gespeld zagen als H.W. zullen we die spelwijze respecteren.
In het leven van de hoofdpersonen van dit boek heeft H.W. natuurlijk een belangrijke rol gespeeld. Maar er zijn aan hem al genoeg goede boeken gewijd, zodat wij over hem zo weinig mogelijk proberen te praten. En na de bovenstaande loftuitingen kan het best een beetje kritisch uitpakken.
Taco en H.W. konden goed met elkaar overweg, niet in het minst door hun gemeenschappelijke interesse. Taco zocht zijn broer regelmatig op in den Haag. Zelfs ging hij later in dezelfde straat wonen. Maar zover was het nog niet. Taco vond in het schilderen van landschappen zijn “ding”, en daarvoor zat hij goed in Groningen, met de Drentse hei op kleine afstand (Fig. 3.2, 3.3 en 3.4). Door de week op de zaak, en in het weekeinde naar Tynaarlo, 15 km met de trein richting Assen, voor zover het kerkbezoek hem daarvan niet weerhield, want Klaas had de kinderen Doopsgezind opgevoed.
Taco was dus een gedreven zondagsschilder. Hij debuteerde al heel vroeg, in 1849 op een expositie bij Pictura, met T5 Een Fruitstuk5. Dat was dezelfde tentoonstelling Werken van Levende Meesters waar ook Paul Gabriel debuteerde6. En H.W. trouwens ook7. De annalen vermelden het niet, maar men kan zich heel goed voorstellen dat de drie
26
jonge mannen, ternauwernood twintig jaar, door de omstandigheden gedreven, elkaar daar hebben opgezocht. In begrijpelijke opwinding hoe hun werken ontvangen zouden worden door het publiek, waren ze natuurlijk al een half uur te vroeg bij de opening. Zelfs als ze elkaar niet ontmoet hebben, moeten ze elkaars namen opgepikt hebben.
De beide Groningse broers kenden de schilder uit “Holland” dus waarschijnlijk al sinds 1849. Ze waren leeftijdgenoten, waarvan twee les hadden in hun geboortestad en de derde in Haarlem bezig was het vak te leren. In Brussel hebben H.W. en Gabriel elkaar natuurlijk vaak ontmoet in de uitgebreide kring van Nederlandse schilders, en Taco zal daar tijdens een logeerpartij bij zijn broer ook wel eens bij zijn geweest. Op gezag van Geesje zegt Koppius over Taco: “Af en toe reisde hij naar Brussel, waar hij dan zijn vriend, den schilder Gabriel opzocht”. Dat betekent nog niet dat hij ook zijn leerling was, zoals sommige schrijvers beweren.
Als Gabriel Taco in 1882 al gedurende 33 jaar kende, was het heel gewoon dat hij in Den Haag bij hem logeerde. De opmerking “maar het gelijkt ook al op de Haagsche school, wat ik minder goed vind”, die hij tegen Geesje maakt in zijn brief van 14 juni over Taco’s werk, is te afstandelijk om van een leermeester te zijn8. Koppius vervolgt zijn bovenstaande zin over Taco dan ook met: “Zijn leerling is hij echter niet geworden”9.
Maar goede vrienden: dat wel.
Taco liet zich soms aanduiden met T. Mesdag Kzn., bijvoorbeeld in de Pulchricatalogus van 1889. Dat kan praktisch zijn als er verwarring dreigt met een andere schilderende Taco Mesdag die niet Klaas als vader heeft. Zo’n Taco zijn we niet tegengekomen. Een schilder moet het niet willen dat er gepreciseerd wordt: er is maar één befaamde schilder Taco Mesdag, en dat is hij zelf. Is het een overblijfsel van de bankier Taco? Voor het biografisch register van Gram heeft Taco die toevoeging ook niet opgegeven, en hij signeerde zijn schilderijen gewoonlijk met T. Mesdag. De kranten en tijdschriften van rond 1900 vinden Kzn niet nodig10. In de Gids door het Museum van Oudheden van 1907 en bij de Eretentoonstelling in 1902 heet hij kort en bondig Taco Mesdag. Het is dan ook onbegrijpelijk waarom hij in het Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars van Scheen met dat overbodige epitheton terecht is gekomen. Wij zullen het niet hanteren.
Taco was een bescheiden man, niet zo groot van stuk. Volgens Gram11 was hij ook niet zo’n rappe prater en redenaar als zijn jongere broer. Ondanks zijn martiale snor was hij een vredelievend man. Gabriel noemt hem een best mens en mag hem graag, roemt zijn goede smaak en schildersblik, en bewondert zijn rijke schilderijencollectie. Ook in de handel en de bankwereld was hij bekwaam, want samen met Pa heeft hij de bank Mesdag en Zonen tot grote rijkdom gevoerd. Deze aanleg moet hem van pas gekomen zijn bij zijn bestuurslidmaatschappen: van Kunstlievend Genootschap Pictura in Groningen, en van Pulchri Studio in Den Haag, daar als penningmeester. Meer een penningmeester die er met de kas aankomt, dan er met de kas van door gaat. Want hij sprong nogal eens bij uit eigen middelen, zo vertelt ons Gram. En hij behartigde het Weduwen en Wezen Fonds van Pulchri. In beide gevallen gaat het dus om bestuur van kunstenaarsverenigingen.
De schilderkunst bleef Taco roepen. En als zich in 1877 een gunstige omstandigheid voordoet, grijpt hij de kans om een eigen atelier in Vries in te richten. Vries was een dorpje aan de Noorddrentse hei, een stevig half uur lopen - en met het koetsje minder - van station Tynaarlo. Hij is nu geen echte Minerva-dilettant meer, al is hij dan ook nog niet een ware schilder. De grote sprong vindt pas in 1881 plaats als Pa in
27
februari van dat jaar overlijdt. Het jaar 1881 wordt een keerpunt in Taco’s leven. Hij besluit zich uit de zaak terug te trekken, en ondanks zijn leeftijd, inmiddels 52 jaar, maar niet gehinderd door plicht en nog minder door financiële belemmeringen, toch aan zijn roeping gehoor te geven: kunstschilder te worden.
Zijn broer Gilles zette het effectenkantoor voort en breidde het uit, maar diens zoon Klaas, die hem officieel opvolgde, liet de zaken waarnemen door de procuratiehouder. Klaas was mede-oprichter van het Mesdagfonds. In 1926 kwam er weer een Mesdag in de zaak: mr. Gilles Mesdag, achterkleinzoon van de oprichter van de firma. Na verschillende fusies en overnames is de Bank Mesdag & Zonen uiteindelijk opgegaan in MeesPierson12.
Taco is in 1881 dus definitief schilder geworden. Zo kan het dat hij in dat jaar in zijn schildersdorp Vries twee jonge dames met schilderkistjes tegen het lijf loopt. Ze zijn hier om in het kader van hun opleiding aan Minerva schilderservaring op te doen in het werken naar de natuur. Taco op zijn beurt vertelt over zijn atelier, over zijn heideschilderijen, en over de grote meester Gabriel. Een van de dames, die serieuze plannen heeft om beroepsschilder te worden, Geesje van Calcar, krijgt wel zin om een stage te gaan lopen in Brussel. Taco diept uit zijn vestzak het adres voor haar op.
In de bovenstaande alinea hebben we onze fantasie niet helemaal de vrije loop gelaten, we blijven binnen de grenzen van wat bekend is. Waar heeft Taco Geesje leren kennen? Er zijn minstens vier plaatsen waarop een eerste ontmoeting mogelijk was. Bij de Doopsgezinde Gemeente in Groningen, bij de Academie Minerva, bij het Kunstlievend Genootschap Pictura waar ze allebei in 1880 geëxposeerd hebben, in Brussel ten huize van Gabriel, waar ze beiden kwamen. Koppius, die in elk geval een deel van zijn informatie uit de eerst hand heeft, beschrijft in een artikel in Vrije Arbeid van 1916 de kennismaking als volgt.
“De heer Egenberger bracht haar (Geesje) en eene eveneens artistiek gevoelende vriendin,
28
in Vries, waar beiden samen werkten.
Bij haar groeide de liefde voor de kunst dermate dat zij na eenige jaren toch den drang geen weerstand kon bieden. In Vries had de heer Taco Mesdag toen een huisje en atelier, terwijl hij - omstreeks 1881 - zijn zaken aan kant had gedaan. Hij vertelde de dames veel van Gabriel en zoo kwam bij mej. van Calcar sterk het verlangen op ook met hem kennis te maken. De heer M. raadde haar aan hem te schrijven.”
Zo’n meester-leerlingstage was normaal in de kunstschildersopleiding. In de 17e eeuw was er nog voortdurend sprake van beginnende kunstenaars die zich inschrijven bij het Sint Lucasgilde. En St-Lucas was in het Pulchri van rond 1900 nog niet vergeten, en zelfs het gedenkboek van Minerva van 1984 draagt nog zijn naam. Sporen van die meester-leerlingstage zie je ook in hedendaagse hogere technische opleidingen, waar een afstudeerder een half jaar onder leiding van een promovendus onderzoek moet verrichten.
In mei 1882 ontvangt Geesje in Hoogezand een brief van Gabriel waarin hij nog over Taco spreekt als ZEd., en niet als “uw verloofde”. Dat zou hij zeker zo geformuleerd hebben, net zoals hij schrijft “uw Pa en Moe”.
In juli zit Geesje weer bij Taco in het atelier, maar Gabriel weet nog van niets. De romance is nu snel opgebloeid, want op 4 november worden Taco en Geesje in de echt verbonden in Hoogezand, het ouderlijk huis van de bruid. Het huwelijkscadeau van Gabriel, een schilderij “Zonnebloemen” aan Geesje opgedragen, komt op zijn vroegst in 1883 (Fig. 3.5). De huwelijksakte wordt ondertekend door H.W. en Gilles voor de comparant, en door Berend, vader van de bruid, en Pieter Christiaan voor de comparante. Alle broers en zusters zullen ook wel van de partij geweest zijn.
Daarna nam Taco zijn jonge vrouw mee richting Den Haag.
29
Volgens Anna Wagner13, De Bodt14 en mevrouw van der Poel (Appendix Haagse Schilders) was Taco met Geesje van de Laan van Meerdervoort naar de Scheveningseweg getrokken, omdat Geesje niet kon gewennen op het eerste adres. Een straat zou haar een benauwd gevoel geven. Dat argument lijkt niet ijzersterk. Op een schilderij van H.W. uit 187015 is te zien dat er nog boerderijen langs de Laan van Meerdervoort lagen. De achterdeur uit, en je stond bij wijze van spreken tussen de koeien. Dit wordt bevestigd door een kaart van Den Haag uit ca. 188416. Was er dan misschien een andere reden: boterde het niet tussen de twee echtparen? Het is buiten twijfel, dat Taco goed met H.W. en Sientje overweg kon. Uit eigen verkiezing was hij bij zijn broer in de straat gaan wonen. Sterker nog, volgens het bevolkingsregister van Den Haag was hij bij zijn broer ingetrokken op 27 augustus 1881, aan de Laan van Meerdervoort nummer 9, voorlopig. Maar toen Gabriel bij hem logeerde in 1882 woonde hij al zelfstandig, dat is op huisnummer 53 aan dezelfde laan17. Taco en Sientje hadden een gemeenschappelijke belangstelling voor duinlandschappen, en Sientje heeft zelfs een tijdje van een duinatelier van Taco gebruik gemaakt tot ze er zelf een had18. Kon Geesje wellicht niet met Sientje opschieten? Weliswaar stamden ze beiden af van Samuel Meihuizen, maar Geesje was 16 jaar jonger en scheelde een hele generatie met Sientje. Koppius zag al dat de dames in karakter en artistieke opvatting uiteen liepen. Sientje kleedde zich opvallend eenvoudig, en Geesje hield van mooie kleren19. Daarentegen schilderde Geesje bloemgroepen bij voorkeur rechtstreeks naar de natuur, terwijl Sientje haar bloemstillevens met een keur van kunstvoorwerpen opsierde.
Of voelde de jonge Geesje zich te zeer geïntimideerd door de imposante gestalte van H.W., zijn luide voorzittersstem, zijn invloed op Taco, en het beslag dat hij op haar echtgenoot legde? Er is een goede kans dat het succes van haar schoonfamilie in de schilderkunst, en hun ingang in maatschappelijk hoge kringen, Geesje onzeker maakten.
30
Op verschillende plaatsen in de biografische literatuur wordt het viertal H.W., Sientje, Taco en Geesje aangeduid als Het Klaverblad, en er wordt de suggestie gewekt, dat zij een coalitie van vier mensen vormden, die zich manifesteerden als een hechte eenheid, en die zich voortdurend in elkaars nabijheid ophielden20. Er rijst echter twijfel aan frequente omgang tussen de beide echtparen door een handvol punten. Nergens treft men verwijzingen aan naar primaire bronnen met duidelijke bewijzen van intensieve contacten tussen de beide echtparen, die verder gingen dan normaal vriendschappelijke omgang. Integendeel, men zou verwachten dat ze bij jubilea en feestmaaltijden bij elkaar zouden zitten. Op foto’s is daar niets van te zien. We hebben de schetsboeken van Sientje en H.W. tevergeefs doorgebladerd op zoek naar afbeeldingen van Rezzago (zie het hoofdstuk van die naam). Sientje en H.W. hebben allebei wel in Drenthe, zeg Vries, geschilderd maar dat valt voor de trouwdag van Taco en Geesje. Sientje exposeerde Drentse onderwerpen tot 1882 en het werk van H.W. stamt vermoedelijk uit de jaren zeventig21. Volgens Vegter duurde hun belangstelling voor Vries van 1872 tot 187522. De schets “Gezicht op Vries” van H.W. vertoont nogal wat verschillen met het torentje dat werkelijk in Vries staat23. Het koor daarvan heeft een andere ligging dan het dak onmiddellijk naast de toren op de schets. De dakkapelletjes steken halverwege het torendak uit i.p.v. onderaan. De galmgleuven liggen niet in drietallen per gevelvlak maar steeds als een dubbele in het midden. En de toren staat veel minder ingebouwd tussen huisjes. Dus denkelijk niet een gezicht op Vries.
Sientje heeft nogal wat mensen geportretteerd, familieleden en vrienden, maar nooit Geesje noch Taco. Men leest wel dat Suze Robertson met Sientje naar Kortenhoef ging om te schilderen24, of met Geesje25, maar nergens dat de twee schoonzusjes naar Kortenhoef trokken, of naar een ander mooi plekje, for that matter.
Op de begraafplaats Oud Eik en Duinen bevindt zich een gezamenlijk familiegraf van de gezinnen van H.W. Mesdag en zijn zwager Sam Van Houten. En een paar straatjes verder ligt de grafzerk van Taco en Geesje naast die van hun grote vriend Paul Gabriel. Als de vier blaadjes van het klavertje echt zo vreselijk chaud met elkaar waren, waarom hebben ze er dan niet voor geopteerd om in een gezamenlijk graf te worden begraven? H.W. vond de broer van zijn vrouw belangrijker dan de vrouw van zijn broer.
En tenslotte blijft het merkwaardig dat de Mesdagcollectie van Taco en Geesje ieder een werk bevat, tegenover vijftien Mancini’s.
Nergens dus iets over gezellig met zijn vieren een partijtje klaverjassen, nergens iets over een regenachtige middag op Rezzago waarbij men, in een kring gezeten, ieder zijn volgende buur portretteert, nergens of ze onder elkaar lekker in het Gronings kwebbelden. Het lijkt er op dat de misleidende suggestie gebaseerd is op het gezaghebbende boekwerk uit 1946 Het Geslacht Mesdag26, waar men kan lezen: “Zij vormden «een zeldzaam klaverblad van vier», zooals zij jarenlang in het schildersmilieu dat Den Haag toen was, zijn werkzaam geweest”. Bij nader onderzoek blijkt de geciteerde zin vrijwel letterlijk ontleend te zijn aan het tijdschriftartikel van Koppius uit 191627. De auteur van dat artikel geeft echter geen enkel voorbeeld van de intensieve omgang waar we naar speuren, waaruit men moet opmaken dat Koppius zich met zijn openingszin “Een zeldzaam klaverblad van vieren” alleen maar verbaast over de uitzonderlijke coïncidentie van vier schilders in twee echtparen van bloedverwanten, in eenzelfde woonplaats.
Niet meer dan dat.
Anderzijds, van een slechte verstandhouding tussen de twee echtparen is ook beslist niets
31
Scheveningseweg 19 ligt tegenover de Kanaal Weg
gebleken. Het leeftijdsverschil met Geesje kan er de oorzaak van zijn geweest, dat H.W. en Sientje meer georiënteerd waren op het gezin van Sientjes broer Sam, waarmee ze al jarenlang intensief omgingen. Door zijn atelierarbeid, zijn voorzitterschap bij Pulchri, en zijn commerciële beslommeringen kan H.W. ook nauwelijks tijd gehad hebben voor familiebezoek.
Alle reden dus om die naam “Het Klaverblad”, met de onvermijdelijke connotatie “Het Onafscheidelijke Viertal”, in de toekomst niet meer te gebruiken.
In het bevolkingsregister is er trouwens informatie die vraagtekens oproept bij de suggestie dat Geesje niet kon gewennen, met de bijbehorende verhuizing. Geesje wordt, voor het eerst, ingeschreven in Den Haag op 16 januari 1883, en wel op de Scheveningseweg 19, zoals het nummer toen nog luidde28. De trouwplechtigheid in Hoogezand vond plaats op 4 november 1882. Dat betekent dat de huwelijksreis naar Rome29, een verhuizing naar de Laan van Meerdervoort 53, het aanzwellende gevoel van Geesje dat ze niet kon wennen, het zoeken van een geschikter huis, de aankoop en de daaropvolgende verhuizing naar de Scheveningseweg – dat die vijf zaken in een tijdsbestek van twee maanden samengeperst zouden zijn. Zo haastig leeft een mens niet.
Onthullingen uit de registers van het kadaster w30erpen weer een heel ander licht op de zaak. Op het moment aan het begin van 1883, dat Taco het rechter deel van het twee-onder-een-kap-huis kocht van een weduwe en wezen, die onder de gemeenschappelijke kap bleven wonen, verwierven ook H.W. en zijn zwager Sam van Houten aangrenzende percelen grond bij dezelfde eigenaars, de erfgenamen van de meestertimmerman en aannemer Gerard Klomp. Deze meester had het landgoed in 1880 verworven, maar hij had er maar kort van kunnen genieten, want hij was in november 1882 overleden. Het waren stukken bouwgrond in een villawijk in opkomst. Was dit een plan voor een familiale nederzetting in Scheveningen? Men zou verwachten dat dan de beschikbare aan te kopen grond, 18 000 m2, in drie ongeveer even grote porties verdeeld zou zijn. In werkelijkheid konden er op de lap grond van Sam twee villa’s met een tuin zoals Taco nu had, terwijl er op het oppervlak van H.W. wel ruimte was voor vier van die omvang. Intrigerend is dat Taco er in de twee volgende jaren steeds een stuk van zijn
32
broer bij kocht. De eerste keer een strook van 5 m breed over een lengte van 100 m, langs de grens van zijn tuin met het aanliggend perceel. En de volgende keer een stukje duingrond van ten naaste bij 1000 m2 precies recht achter zijn tuin aansluitend. Van een nederzetting Van Houten - Mesdag laat zich niets bespeuren, terwijl in een tijdsbestek van enkele jaren in het stukje Scheveningseweg van Villa Geesina, zoals Taco het huis doopte, tot aan de Van Dorpstraat de villa’s Casa Cara, Elisa en Diderica verrijzen. (Fig. 3.6) Een evidente gebeurtenis waarom er van het veronderstelde plan is afgezien, lijkt niet voorhanden. Is het motief dan alleen maar belegging of grondspeculatie geweest? Deze spectaculaire grondaankoop aan de Scheveningseweg — kennelijk een initiatief van H.W., want de notariële akte werd bij hem thuis verleden — is ook anderen als uitzonderlijk opgevallen. Stolwijk schrijft het zonder voorbehoud aan grondspeculatie toe31, en ook De Gruyter noemt H.W. onverbloemd een grondspeculant32, terwijl Mesdag Catalogue dit voorzichtiger formuleert33.
In elk geval was Taco er in geslaagd een prachtige plek te vinden. Aan de voorkant de Scheveningse Bosjes, aan de achterkant de duinen.
En niet eens zover van H.W.
33
34
Den Haag kent een verwarrend aantal instituten voor beeldende kunsten. In oude tijden werd er weinig onderscheid gemaakt tussen huisschilders, decoratieschilders, en kunstschilders. Daaraan kwam een einde toen de kunstschilders in 1682 het gilde Sint Lucas overlieten aan de huisschilders en zich verenigden in Pictura. In 1839 ontstond hieruit de Haagse Academie. Omdat daar het tekenen als fundamenteler werd beschouwd dan schilderen, organiseerden de schilders, onder wie Roelofs een belangrijke rol speelde, zich in 1847 in het Schilderkundig Genootschap Pulchri Studio. Daar werd op zijn beurt weer onvoldoende erkenning verleend aan het aquarel-schilderen, zodat een groepje schilders waaronder H.W. Mesdag zich gedrongen voelden om, met een misleidende naam, de Hollandse Tekenmaatschappij op te richten. Pulchri bediende vooral de beter gesitueerde kringen, waardoor ook nog de minder formele Haagse Kunstkring het licht zag, in 1891. Differentiatie, zoals bekend uit de biologie, zet zich voort in de samenleving.
Deze proliferatie was alleen mogelijk door het grote aantal kunstenaars in Den Haag, dat rond 1900 meer dan honderd bedroeg, getuige een interessant maar onevenwichtig boek uit 1904, “Onze Schilders in Pulchri Studio”, waarin de zeventigjarige schilder-schrijver Johan Gram hen in een bonte volgorde aan het grote publiek voorstelt. Pulchri kende een sociëteit voor gezellige dagelijkse omgang en een aantal feestavonden, en het organiseerde daarnaast jaarlijkse tentoonstellingen, waarop leden hun werken ten
---35
verkoop aanboden. Er waren globaal drie typen:
1. Tentoonstelling werkende leden, met een streng toelatingsbeleid. Ieder lid mocht een of twee topstukken leveren. Die werden door een toelatingscommissie kritisch beoordeeld. In het archief vindt men bijvoorbeeld brieven van een verongelijkt lid, die zich bij het bestuur beklaagt, dat stukken die in Parijs of Antwerpen hebben gehangen en zelfs bekroond zijn, voor Pulchri nu ineens niet goed genoeg meer zouden zijn.
2. Zogeheten groepententoonstellingen, waar leden alles mochten laten ophangen wat ze dachten te kunnen verkopen. Per inzender werden dat er vaak een tiental, bij elkaar zo veel dat het in groepjes verdeeld moest worden, zodat de hele expositie vele weken besloeg.
3. Eretentoonstellingen, die onder andere na het overlijden van een lid werden gehouden. Bijvoorbeeld in 1902 ter nagedachtenis van Taco1.
Het archief van Pulchri2 vertoont helaas vele hiaten. Maar de tentoonstellingslijsten vormen een welkome bron van informatie voor het opstellen van een oeuvrecatalogus, zoals voor Geesje en Taco gebruikt3.
H.W. Mesdag, met zijn grote scala talenten, is jarenlang president van Pulchri geweest, van 1889 tot 19074. Rond 1889 stond in de “wet van Pulchri” nog dat een president slechts drie jaar achtereen in functie mocht zijn, maar rond 1905 was die bepaling verdwenen. Merkwaardig. Ook Taco heeft in het bestuur gezeten, als penningmeester, tot aan zijn dood in 1902. H.W. en Taco hebben trouwens het huidige onderkomen van Pulchri, Lange Voorhout 15, voor een aanzienlijk deel uit eigen zak betaald en tot tentoonstellingsruimte ingericht in 1901. Uit het boekje “In het voetspoor van de Haagse school”5 zou men de indruk kunnen krijgen dat ze de hele bekostiging droegen, maar uit de jaarstukken van Pulchri6 blijkt dat andere leden eveneens hebben bijgedragen, middels de verkoop van schilderijen.
Ook Geesje en Sientje waren lid van Pulchri. Het aantal vrouwelijke leden, veelal
36
bloemschilderende dames (Fig. 4.1), lag in de 10%7. Het was belangrijk voor vrouwelijke kunstenaars om toegelaten te worden tot een beroepsvereniging als Pulchri. Hun lidmaatschap, dat verkregen werd na beoordeling van voorgelegd werk, betekende een erkenning als kunstenaar. Het bood ze ook de gelegenheid om te exposeren en te verkopen. Een netwerk, heet zoiets nu. Maar Pulchri was een behoudend gezelschap, waar mannen de boventoon voerden, en waar vrouwelijke leden alleen bij feesten, zoals de roemruchte verkleedpartijen (Fig. 4.2 en 4.3), welkom waren op de sociëteit. Kenmerkend voor de verstarring van Pulchri is, dat twintig jaar lang eenzelfde man president was, en dat hij pas opgevolgd werd op de leeftijd van 76 jaar. Het heeft tot 1915 geduurd voordat een vrouw lid van een bestuurscommissie werd8. Een klein groepje dames, waaronder vooral Geesje, Sientje, Suze Robertson en Anna Abrahams, is wel present op vergaderingen9.
In dit licht bezien doet een uitspraak van Gram huichelachtig misleidend aan: “Ofschoon de vrouwelijke stemhebbende leden het sociëteitsleven met de St. Lucas-broeders bijna nimmer medemaken, ziet men deze schilderessen trouw op alle andere samenkomsten”.
In zijn Pulchritijd, de laatste twee decaden van de 19e eeuw, ligt de produktieve periode van Taco als beroepsschilder. Hij had twee of drie ateliers, een in Vries, een binnen Villa Geesina, en nog een in zijn tuin bij de duinen10. Hij was ook rijk. Zou hij gehoopt hebben, dat het als hij maar veel investeerde in schildersspullen wel goed zou komen? Bij mezelf bespeur ik de neiging om steeds meer boeken te kopen dan ik kan lezen over een computertaal die ik maar niet onder de knie kan krijgen.
Volgens Koppius, die ook in zijn tweede levensfase landschapschilder was geworden, heeft “een vijftiger een Titanenstrijd te gaan wanneer hij nog eenigen naam wil maken als beeldend kunstenaar.” En “De moeielijkheden van de techniek waren groot, en natuurlijk heeft hij vele wel - doch niet alle overwonnen.” Maar Taco was niet als beginneling in 1881 gestart. Het verschil was dat hij vóór 1881 altijd al geschilderd had, maar toen in zijn vrije tijd. Na 1881 besloeg zijn vrije tijd de hele dag.
De productie van stukken hangt af van de stijl en de afmeting van een doek. Sommige schilders maken een schilderij per dag. Een voorzichtige schatting is dat Taco toch wel 10 stukken per jaar kon maken. Over 20 jaar is dat 200. Waar zijn die gebleven? Volgens Wolf11 exposeerde Taco weinig. We hebben ruim honderdveertig titels uit het stof kunnen halen12. Dat het werk van professionele kwaliteit was, staat buiten kijf. Hij heeft op tentoonstellingen in Brussel en Parijs geëxposeerd, en daar ook verkocht. In het Museum Mesdag hangt een “Heide bij Vries”, in het Drents Museum “Herder met schapen”. Wij hebben in het Groninger Museum de volgende acht werken gezien:
- Hunnebedden bij Taarlo (T9)
- Rotsstenen bij Fontainebleau (aquarel, T10)
- Herder met schapen (T11)
- Winter bij Vries (T12)
- Houtkap (aquarel, T86)
- Landschap met boerderij (inkt, T88)
- Avondstemming (T89)
- Heidelandschap (met kar, T90).
37
Een schilder dus, wiens werk tot het openbaar kunstbezit wordt gerekend.
Taco is typisch een landschapschilder. In de helft van de titels van de oeuvrecatalogus komt men het woord heide tegen, of iets wat daar op lijkt te wijzen. Maar er zijn toch ook heel andere onderwerpen, zoals een fruitstuk, rotsen en keien, duinen, molens, korenvelden, weersgesteldheid, seizoenen, boerderijen, bomen. Dus afwisseling genoeg. Maar nooit portretten, bloemen of figuurstukken. En meestal olieverf, aquarel, en een enkele keer pen of krijt.
Op grond van zijn schilderijen karakteriseert N.H. Wolf13 Taco als een pessimist, een zwaarmoedig kunstenaar, die het donkere in de natuur ziet, het dorre saploze.
De meningen zijn verdeeld. H. de Boer noemt14 het werk van Taco episch. Koppius staat daar lijnrecht tegenover en verklaart Taco tot een echte lyricus15, wiens voorkeur uitgaat naar het intieme, het stille, het eenzame. Als een echte aanhanger van de Haagse School schildert hij landschappen naar de natuur, in tonaal palet, somber en grijs, met uitdrukking van de stemming “verlatenheid”. Taco bewondert Gabriel, en Gabriel bewondert Taco.
Koppius noteert over Heide bij Vries (met schapen, T6): “Wij zien hier over het uitgestrekte heideveld, bijna als over een woestijn. Somber en grijs, niet donker, maar juist in een atmosferigen toon gehouden, treft ons sterk de verlatenheid. Wij zien slechts aan den horizon eenig bosschage, rechts het torentje van Vries, op het veld een enkel simpel boompje: dat is alles. In die eenzaamheid doolt hier de scheper met zijn kudde een groot gedeelte van den dag rond.” De moderne beschouwer twijfelt een beetje aan dat uitdrukken van de stemming eenzaamheid en verlatenheid. Heide is meer een symbool geworden van eenzaamheid, dan dat het dat gevoel oproept. Het correspondeert voor ons vooral met de connotatie “rust, eindelijk weg uit het stadsgewoel”. Veel meer zijn deze heidelandschappen schitterende kleurenfoto’s vanuit de tijd voordat de kleurenfotografie bestond, van een bijkans verdwenen type landschap. De generatie van de jaren 2000 kan
38
Taco dankbaar zijn, dat hij met de precisie van het realisme de zichtbare natuur heeft geregistreerd.
Geesje werd lid van Pulchri in 1889. Ze begon al met exposeren in 1880, twee jaar voordat ze in Den Haag zou gaan wonen16. Ze bleef produktief tot 1914, waarbij ze zich vooral als landschapschilder profileerde (Fig. 4.4 en 4.5, en verder Oeuvrecatalogus).
Juist omdat Gram zelf ook schilder was, is het interessant om te zien wat hij over Geesje weet te melden. Hij schrijft:
“Ook Taco Mesdag’s echtgenote, Mevrouw G. Mesdag-
van Calcar, voert, gelijk een lid uit den huize Mesdag
betaamt, met hartelust en grooten ijver het penseel.
Zoowel aan bloemen als Drentsche landschappen
wijdt zij hare studie.”
Gezien tegen de drie bladzijden loftuitingen over Sientje Mesdag-van Houten, en de volle bladzijde over de toen inmiddels overleden Taco Mesdag, vormen deze obligate vijf regeltjes over Geesje een dodelijke kritiek. Dat zit onder andere in de woorden “betaamt” en “groote ijver.” Alsof Geesje ook zo’n beetje is gaan schilderen, nu ze iedereen in de naaste familie dat ziet doen. Terwijl Gram natuurlijk weet, dat de schoonzuster van H. W. Mesdag, die op dat moment al vijftien jaar lang president is van Pulchri, een beroepsopleiding heeft. Ze schildert niet omdat ze met Mesdag getrouwd is, maar ze is met Mesdag getrouwd omdat ze schildert.
Moet je dan niet simpelweg concluderen dat in 1904 al duidelijk was dat Geesje een erbarmelijke amateur was gebleven? Het lijkt dat Gram hier geen al te serieuze bijdrage heeft geleverd aan de kunsthistorie. Het boekje staat vol met oubollige anekdotes, niet-representatieve informatie, subjectieve oordelen, en neerbuigende aanbevelingen aan de besproken kunstenaars. Over de vrouw van de jarenlange penningmeester, Taco, en de schoonzuster van de eveneens jarenlange president H.W., over Geesje dus, die twintig jaar gastvrouw had gespeeld voor de kunstbroeders van het Haagse schildersleven moet Gram toch wel minstens één grappige anekdote of serieuze zaak geweten hebben, al was het maar over de Taco Mesdagzaal (zie hoofdstuk Oud Eik en Duinen).
Je kunt aannemen dat Pulchri naast een bron van vriendschappen ook een broeinest was van rancune en animositeit. Er heerste in Pulchri geen hartelijke saamhorigheid. Zo was Gram er achter gekomen dat Gabriel, die wel talent maar geen geld van Pa had geërfd, geen winterjas had kunnen aanschaffen. Hij had zich moeten behelpen met kranten onder zijn regenjas. In plaats van hem met Sinterklaas een warme overjas te geven, kreeg hij voor spot een pak van kranten.
In dat licht bezien lijkt de nietszeggende en bagatelliserende vermelding van Geesje door Gram niet een “oordeel van tijdgenoten”. De Mesdagbiograaf, Johan Poort, vermeldt dat Geesje van Calcar, toen zij met Taco Mesdag trouwde een erkende17 en bekende18 kunstenares was. We weten dat Geesje in 1880 al exposeerde bij Levende Meesters en dat daar werk verkocht is. Dat betekent: als schilder erkend door tijdgenoten.
Geesje heeft met grote regelmaat van 1889 tot 1914 meegedaan aan de min of meer jaarlijkse Tentoonstellingen van Werkende Leden van Pulchri, waarvoor zoals gezegd een strenge toelating gold. Een laatste geïsoleerde keer in 1914, toen ze inmiddels 64 jaar was. Die toelating is opnieuw een bewijs van erkenning door tijdgenoten.
Het is dan ook een vreemde omissie dat ze niet aanwezig is met een doek op de tentoonstelling in 1947, ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Pulchri Studio,
39
zeker als je weet dat de leden van de betreffende tentoonstellingscommissie bij monde van H.E. van Gelder zich als doel hadden gesteld “om niet slechts aan enkele op den voorgrond gekomen meesters door één, hoogstens twee werken eer te bewijzen, maar om inderdaad een overzicht te geven van de kunst, zooals die zich in het achter ons liggende tijdperk manifesteerde in de geregeld in Den Haag gehouden kunsttentoonstellingen, voorzoover daaraan de leden van Pulchri Studio deelnamen. Dat doende zou het, meenden zij, noodig zijn ook werk te vertoonen van velen dier meesters van het tweede - en ook wel derde - plan, die door hun vakgenoten waardig gekeurd werden om tot het lidmaatschap van het Genootschap te worden geroepen. Niet slechts, dat de kans op verrassingen, op het herontdekken van ten onrechte ietwat vergeten kunstenaars, aantrekkelijk is, ook het algemeen beeld van het kunstleven in Pulchri wordt er zuiverder door”19.
Geesje is haar leven lang lid gebleven van Pulchri. Ook toen ze al lang niet meer actief schilderde, bleef ze betrokken. Toen ze in 1936 overleed, was ze een van oudste Pulchri-leden. Men heeft geen eretentoonstelling voor haar gehouden. Maar dat moet niet geïnterpreteerd worden als een veroordeling omdat ze was blijven steken in een stroming die in 1936 door de mode ver achter zich gelaten was. Eretentoonstellingen behoorden eenvoudig niet meer tot de tradities van Pulchri in de dertiger jaren.
De technieken die Geesje beoefende zijn: olieverfschilderen, tekenen met zwart krijt, potlood, pen of pastel, en aquarelleren. In de brieven van Gabriel is sprake van een kleurenlitho die Geesje gemaakt heeft. Dat lijkt geen blijvende bezigheid geweest te zijn. Bij Plasschaert lezen we “Zij etste”, bij Scheen “Heeft tevens geëtst”20. Daarvan hebben we geen bevestiging aangetroffen. Is dit een geval van verwarring tussen de schoonzusjes? In ieder geval, Sientje heeft voorbijgaand geëtst21. Ook van Gabriel meldt Scheen dat hij geëtst heeft. Hoewel er toch wel twee etsjes van hem aan het licht gekomen zijn, wordt echte etsactiviteit ook bij Gabriel door zijn onderzoekers in twijfel getrokken22. Is er ergens een lijst met belangstellenden voor een cursus etsen in verkeerde handen gevallen?
Taco en Geesje hebben behalve in Drenthe ook in het heidelandschap van Noord-Brabant gewerkt. In de enquête-Van Harpen geeft Geesje Heeze op, dat ook een bekend “schildersdorp” was23 (Fig. 4.6 Enquête Van Harpen). Vegter vermeldt dat Geesje in Heeswijk schilderde24. Dat is niet een andere naam voor hetzelfde gebied. Heeze ligt bij Eindhoven en Heeswijk bij ‘s Hertogenbosch. Het is heel wel mogelijk dat dit niet een vergissing25 is, maar dat ze op beide plaatsen kwamen. De woordstam hees, bos van struikgewas bekend van het woord heester, komt in meer plaatsnamen voor. In dat deel van Brabant liggen ook nog Heesch en Maarheeze. Er zijn enkele titels van Taco, die Noord-Brabant vermelden, bijvoorbeeld T26 “Duinen in Noord-Brabant”. Het werk T46 is in Hooge Heide gemaakt vlak bij Heeswijk26. De plaatsnaam Heeze komt voor in het schilderij van Geesje G101 “Heeze, arbeidershuisje”. En er zijn nog een paar schetsen van Geesje bewaard gebleven, gemarkeerd met het opschrift Heeze. Taco’s schilderij T48 betreft een molen in Leende dicht bij Heeze (Fig. 4.7). Uit de literatuur is bekend dat er in Leende een molen was, van het type standerdmolen27. De titel T48 “Molentje bij Leende “ is overigens enigszins misleidend: een standerdmolen is een gevaarte van zo’n twintig meter hoogte dat alleen maar klein lijkt op voldoende afstand. De onderhavige molen bestaat al lang niet meer, en zelfs zijn opvolger niet. Hij
40
was in bezit van Staatsbosbeheer en stond op ruig terrein buiten de bebouwde omgeving. Dat is precies het duinachtige terrein, met kennelijk een standerdmolen in de verte, als op een schilderij van Taco omschreven als “Heidelandschap met molen” in de collectie Poort28. Om die reden suggereren wij identificatie met Molentje bij Leende.
Deze excursies laten zich niet verifiëren, hotelovernachtingen komen niet in het bevolkingsregister, tentoonstellingen zijn er in het Heeze van toen niet gehouden29, maar aan de hei zelf is de locatie goed te zien. (Zie Publicatie “... Toch werkten zij in Heeze.”.)
Gesterkt door het resultaat van de identificatie van Molentje bij Leende hebben we de molenliteratuur, die rijk is aan historische details, geraadpleegd op verdere plaatsnamen die in verband met molens genoemd worden in de oeuvrecatalogus. In het depot van het Drents Museum is een tekening van Geesje (G117) van een molen, waarvan de locatie aan Noordeloos of Kortenhoef wordt toegeschreven. In de laatste gemeente had Geesje een atelier. Het leek ons interessant om te proberen op te sporen welke plaats de juiste was. En dan wilden we tegelijkertijd Twello opzoeken, waar Taco een molen geschilderd moet hebben.
In Noordeloos en Kortenhoef30 troffen we een wipmolen, maar geen standerdmolen, zoals bij Geesje. De twee molentypes lijken in uiterlijk sterk op elkaar. Een wipmolen is een model met een wespentaille. Het draaipunt tussen molenhuis en voet zit halverwege de hoogte. Bij een standerdmolen bevindt het zich ongeveer op een kwart daarvan, waardoor de standerdmolen topzwaar is. Dat heeft meer met de inwendige constructie te maken, dan met de grootte, en maar ten dele met de toepassing. In de eerstgenoemde loopt de verticale drijfas door het draaipunt door tot in de voet. Bij de tweede bevindt het hele drijfwerk zich in het bovendeel, dat daardoor groter en zwaarder is. In tegenstelling met het opgewekt ogende wipmolentje, is een standerdmolen een geheimzinnig, bijna
41
42
43
angstaanjagend bouwsel. Serendipity wil dat er in Twello – waar we voor Taco zochten – tot 1898 wel zo’n standerdmolen31 was, waarvan de foto (Fig. 4.8) frappant precies leek op Geesjes tekening! Dus G117 is gelokaliseerd in Twello in plaats van in een van de genoemde dorpen.
Op dat moment schoot ons een herinnering aan een schilderij van Taco te binnen, waarvan we ergens een reproduktie hadden gekregen, zonder titel of verblijfplaats (T81). Ook dat bleek bij nadere controle precies de standerdmolen van Twello, afgebeeld vanuit hetzelfde standpunt.
Twello? Dat was toch die plaats waar de zusjes van Geesje een kostschool hadden opgericht? Je kunt je heel goed voorstellen dat Geesje en Taco ter gelegenheid van een familiebezoek hier gezeten hebben, met hun schilderskrukjes naast elkaar.
Een heel stel losse feitjes valt ineens als een legpuzzel in elkaar. En het schijnt dat we zelfs een huppeltje van opwinding hebben gemaakt, toen we twee maanden later bij toeval ook nog op een originele aquarel (T123) van de hand van Taco stuitten (Fig. 4.9). De wieken waren inmiddels een klein slagje verder gedraaid.
Kunnen Geesje en Taco als vertegenwoordigers van die School beschouwd worden? Gabriel zei in 1882 al van Taco, dat hij iets in de stijl van de Haagse School geschilderd had: “... maar het gelijkt ook al op de Haagse School, wat ik minder goed vind.”32 Arme Gabriel, die nog niet weet dat wij hem ook zullen indelen bij de Haagse School, iemand die zelve tot geen school wilde behoren.
44
Het is duidelijk dat een echte artistieke persoonlijkheid zich niet in een hokje laat classificeren. Zonder te proberen hun stijl te kenschetsen zou dit hoofdstuk echter niet compleet zijn. De kenmerken van de Haagse School worden niet door alle schrijvers in exact dezelfde woorden gevangen, wat te verwachten valt voor zo’n complexe notie als een kunststroming. De onderstaande vijf punten vormen een voorzichtige poging om de criteria samen te vatten die beschreven worden door Van Santen Kolff33, die de term Haagse School in 1875 introduceerde, door Van Schendel34 in de inleiding van de catalogus van het Museum Mesdag, met zijn aanzienlijke collectie op het relevante gebied, en door Heij35 in De Haagsche School in Drenthe, een recent werk over dit onderwerp.
1. De schilder maakt deel uit van een groep die in Den Haag woont rond 1870 tot 1900, of zou passen in die groep, met de veronderstelling van wederzijdse beïnvloeding.
2. De onderwerpen zijn landelijk, niet “bedorven” door tekenen van industrie. Zonder historische motieven, zonder verhaaltjes, maar met de opvatting van het realisme. (En niet te vergeten figuurstukken en interieurs.)
3. De voornaamste kleuren van het schilderij zijn grijswaarden van eenzelfde basiskleur, meestal bruin of groen.
4. Er wordt geschilderd met “losse toets”, d.w.z. de verf wordt opgebracht zonder gedetailleerde penseelstreken.
5. De afbeelding drukt stemming uit, of probeert alleen kleur en licht van een bijzonder moment op te roepen.
Hoewel we in het hoofdstuk Oud Eik en Duinen nog schrijvers zullen tegenkomen die serieus het tegendeel verkondigen, is het buiten kijf dat Geesje en Taco vrijwel in het centrum van die groep Haagse schilders hebben verkeerd, en er deel van uitmaakten. Ze gingen om met H.W. en Sientje Mesdag, Paul Gabriel, Anton Mauve, Jozef Israëls, Chris Bisschop, Gerke Henkes, Suze Robertson en Richard Bisschop, Victor Bauffe, om er maar eens een paar te noemen waarover geen twijfel bestaat. Ze waren beiden lid van Pulchri, en Taco zat zelfs in het bestuur. Er waren in Villa Geesina diners en avondjes, waarop over schilderkunst werd geboomd36.
Beiden zijn zij landschapschilders. De hoogste graad van industriële activiteit die ze ooit hebben uitgebeeld, zijn windmolens en watermolens. Mensen spelen er nauwelijks een rol in, laat staan dat ze een scène uitbeelden. In lijn met de traditie van het realisme streven ze naar onverbloemde weergave van de werkelijkheid, zelfs al is iets oud, en in verval, en zo vertoont G4 Drentse boerderij (Fig. 8.15) een rafelig versleten strodak, en zijn de planken in Taco’s standerdmolen (T123, Fig. 4.9) verweerd en aangetast. Ze bleven vaak dicht bij de op een locatie zichtbare werkelijkheid, gezien de namen van hun werken met topografisch karakter. In het geval van T123, waar een foto van vroeger beschikbaar was, hebben we dit kunnen verifiëren.
Veel schilderijen van Taco en Geesje vertonen een overheersende kleurnuance. Het grote heidelandschap T94 Naar Huis is rose-paars, G39 Tuin (met zonnebloemen) is heel groen. Bloemen (bolglas, heliopsis, camelia) G24 is zeer roodbruin. Oostindische kers G27 is rose.
Vaak is er de “losse toets”, maar G4 de Drentse boerderij is toch nogal gedetailleerd met fijne penseelstreekjes. Het doet aan de atmosfeer en het oog voor detail van de Schaapskooi bij Wolfheze van Matthijs Maris denken37. Bij Chrysanten in aardewerken vaas (G141) beeldt Geesje bloemen uit met een gedetailleerdheid, die aan vroegere eeuwen
45
doet denken, wat hier bijdraagt aan de artistieke verfijning (Fig. 4.1). Taco, en vooral Geesje, schilderen heel vaak niet in de grijzen van de vroege Haagse School. Ze gebruiken heldere en soms felle kleuren, wat niet verwonderlijk is van bewonderaars van Gabriel. Die was immers van mening dat Nederland niet echt grijs is, zelfs niet bij grijs weer, maar fris en gekleurd38.
Geesje probeerde kleur en licht te treffen, zoals in de bloemenschittering van G1 Tuin in Vries en het pendant G5 Kerkpad te Vries, die overigens een verschillende overheersende nuance vertonen, groen respectievelijk wit-blauw. Als Geesje een stemming weergeeft, dan is het vaak die van opgewekte onbekommerdheid, en vreugde over kleuren en harmonie in de natuur. Taco daarentegen is volgens Wolf een zwaarmoedige pessimist zoals gezegd, maar wij hebben ook schilderijen van hem gezien waaruit een warme gloed straalt. Hij richt zich vaak op het weergeven van een bijzondere lichtval in de natuur, bijvoorbeeld bij T12 Winter bij Vries, T89 Avondstemming, en, zoals je op grond van de titels kunt verwachten: T39 Zomermorgen te Vries, T47 Voor het onweer, T50 Grijze dag.
Waarlijk schilders van de Haagse School, kortom.
Verschillende werken van Geesje en Taco dragen Barbizon in hun titel, of de naam van het nabijgelegen stadje Fontainebleau, het dorpje Chailly en de Gorges d’Apremont39 (Oeuvrecatalogus G12, G28, G59, T10). Bovendien geeft Geesje Barbizon op als een van de plaatsen waar zij buiten schilderde40.
Met Barbizon wordt de stroming aangeduid die in Frankrijk rond 1830 ontstond, en die als de voorloper van het impressionisme geldt, met als karakteristiek het afbeelden van de vrije natuur zonder romantiek maar in de geest van het realisme. Het Nederlandse equivalent van Barbizon werd gevormd door Johannes Bilders met zijn groep leerlingen in Oosterbeek, waaronder Paul Gabriel en H.W. Mesdag, waaruit min of meer de Haagse
46
School is voortgekomen. Het wekt dus geen verwondering dat Taco en Geesje zich aangetrokken voelden door de betovering van het dorpje Barbizon. Wat wel verbaast is dat ze daar pas in 1901 naar toe geweest zijn, een jaar voor Taco’s dood41. De discussies over schilderkunst waren er toen vermoedelijk al lang verstomd. Maar misschien was hun reis ingegeven door enthousiaste verhalen van hun vriend Victor Bauffe, die er in 1900 naar men aanneemt samen met J.H. Weissenbruch geschilderd heeft42. Taco heeft “Bij Barbizon” van Victor Bauffe gekocht, het doek dat later in het Groninger Museum heeft gehangen. Het tijdstip 1901 klopt ook met het jaartal, 1902, van het tentoonstellen van Geesjes doek Les Gorges d’Apremont (G59).
De Gorges staan bekend als een geliefde plek van de schilder Théodore Rousseau43, een van de voormannen van de School van Barbizon. Weissenbruch bezocht die plek en gaf een van zijn schilderijen de titel Gorges d’Apremont. Het lijkt wel of Geesje voor het doek G28 Bos bij Fontainebleau dezelfde omgeving heeft gekozen. De naam van G28 lijkt niet zo sterk verankerd. De vorige eigenaar, Panorama Mesdag, noemde het Open plek in het bos. Daarom lijkt het mogelijk dat er sprake is van een en hetzelfde doek, en dat G28 identiek is aan G59.
Rotsstenen bij Fontainebleau T10 is het enige werk van Taco dat een Franse herkomst suggereert, hetgeen aannemelijk maakt dat de reis naar Barbizon in 1901 tegelijk de enige daarheen is geweest. Dan is hiermee ook de datering van de genoemde vier (of drie) werken opgespoord. Taco was toen al een beetje ziek. Dat verklaart waarom Taco maar één en Geesje drie werken heeft voltooid bij die gelegenheid.
Geesje schilderde niet uitsluitend landschappen en gebouwen in hun omgeving. Ze koos ook bloemgroepen, zowel in vazen als in de tuin. Een kleine fractie, hooguit 10%, van haar nu bekende werken wordt gevormd door interieurs, minder dan je zou
47
verwachten als je bij Lurasco leest, dat ze met Taco geregeld ‘s zomers uitstapjes naar Drenthe maakte “waar hij heide en zij binnenhuizen schilderde”. (Fig. 4.10).
Doordat Geesje eigenlijk nooit signeerde met een jaartal is het moeilijk om haar stijlontwikkeling te traceren. Er zijn wel een paar aanknopingspunten: de werken uit Barbizon moeten uit 1901 stammen, en een aantal poldergezichten zijn in Kortenhoef in het Huis op Palen gecreëerd, dus tussen 1904 en 1910. In het algemeen schilderde Geesje nogal natuurgetrouw, terwijl in haar directe omgeving bijvoorbeeld Sientje, die tot een eerdere generatie behoorde, al gedurfde lijnen, contouren en kleuren neerzette. Maar dat heeft er misschien mee te maken dat Geesje een echte beroepsopleiding had genoten, en daardoor geleden heeft onder de druk van te willen voldoen aan de criteria van de leerschool. De waterlelies G126 en G130 (zie Fig. 4.5 en Fig. 4.4), die gemaakt zijn met veel oog voor detail, dateren kennelijk uit die vroege periode, toen Geesje de stijl van leermeester Gabriel volgde. (In het hoofdstuk Huis op Palen komen wij op deze schilderijen terug).
De stromingen van het symbolisme, van het mysticisme, van het pointillisme zijn aan haar voorbijgegaan. Maar na ongeveer 1900 lijkt haar stijl toch stoutmoediger te worden. Dat begon al in Barbizon, misschien door de contacten met Victor Bauffe, die op zijn beurt weer van zijn vriend J.H. Weissenbruch leerde, en die rond die tijd dicht bij Geesje in Scheveningen was komen wonen. Vergelijk bijvoorbeeld Geesjes Kortenhoefsedijk (G152, afgebeeld in Fig. 6.6) met het schilderij Gezicht op de Kortenhoefsedijk van Victor Bauffe44. De doeken lijken sprekend op elkaar, met als grootste verschil dat Geesjes ezel een meter of vijf meer naar links heeft gestaan dan die van Victor Bauffe. Dat intensieve contact tussen de beide schilders, die trouwens leeftijdsgenoten waren, laat zich ook opmaken uit de beschrijving van Geesjes nichtje Dora in Appendix, Haagse Schilders.
In die periode na 1900 zet Geesje objecten en landschapselementen als kleurvlakken tegen elkaar op, waarbinnen minder detaillering de aandacht afleidt. Dat komt haar nu op het verwijt te staan, dat het de kleurschakeringen mist, die afstand uitdrukken45. Dat verwijt is onterecht. Weliswaar ontbreken in bijvoorbeeld G6 Landschap met Kortenhoefse molen de grijze contouren aan de horizon, maar het is niet alsof het Geesje aan vakmanschap schort: al in haar jeugdwerk, G128 Zicht op het Achterdiep, suggereert ze de verte met grijze boompjes en torenspitsen. En ook in G1 Tuin te Vries ontbreekt het dieptegrijs niet. Maar om stilistische redenen wil ze het blijkbaar niet meer.
Het lijkt erop dat ook bij Taco rond 1900 een dergelijke stijlontwikkeling was begonnen, te bespeuren in de aquarellen Rotsstenen bij Fontainebleau (T10) en Houtkap (T86 en T121). Maar de dood heeft hem helaas ingehaald.
De vraag is gewettigd of Geesje en Taco elkaar hebben beïnvloed, maar dat is nog moeilijker te beantwoorden dan de vraag naar stijlontwikkeling überhaupt. Ongetwijfeld hadden ze gelijkgestemde interesses al bij hun eerste ontmoeting in 1881. Ze kozen beiden Paul Gabriel als hun leidsman. Hun tekeningen zijn gemakkelijk door elkaar geraakt in een gemeenschappelijke portfolio. Hoewel ze ieder op een eigen hoofdonderwerp gespecialiseerd zijn, heide met luchten respectievelijk water, bloemen en planten, zijn het allebei landschapschilders, met zeer weinig mens in hun composities. Ze gingen vaak samen ergens eenzelfde thema uitbeelden, zoals molens, torentje van Vries. Geesje nam wel niet zo vaak de heide zelf als object, maar de verzameling van 36 studies, G61 tot G 96, bestrijken allemaal een landelijke omgeving dicht bij de hei. Taco
48
schilderde ook wel water blijkens de oeuvrecatalogus, maar bloemen hebben we niet gezien. Hoewel, wie weet, van zijn hand zijn er ook zeventien studies (Eeretentoonstelling), zonder titel en met onbekende voorstelling, wat hem dichter bij Geesje zou kunnen plaatsen. De indruk bestaat dat ze samen een modernere stijl ontwikkelden sinds hun reis naar Barbizon, zoals gezegd. Onderling overleg, samen iets afspreken — het zijn andere termen om aan te geven dat ze invloed op elkaar hadden. Dat lijkt onmiskenbaar.
Het stilleven mist de spanning, de actie en de menselijke component die sterkte verlenen aan figuurstukken, portretten, en in mindere mate landschappen. Hoewel het zich in de zestiende eeuw gaandeweg tot een zelfstandige tak van schilderkunst met grote perfectie ontwikkeld heeft, stoelt het stilleven voor een deel ongetwijfeld op het maken van oefeningen in de opleiding: het onderwerp beweegt niet, loopt niet weg, en heeft weinig last van wisselende lichtval. Dat geldt dus ook voor het bloemschilderen. Zo’n schilderij heeft al gauw een extra handicap, namelijk dat de vergelijking met kunstbloemen zich opdringt aan het onderbewuste van de aanschouwer. Het heeft een lagere status dan het zeegezicht of een polderlandschap.
In de Haagse School werd het bloemschilderen veel door dames beoefend46. Gram noemt Sara Hense, Alice Ronner, Aletta Ruysch, Anna Abrahams, Anne Kerling, A. Veegens, naast Geesje van Calcar en Sientje van Houten. Betekent bloemschilderen automatisch: gebrek aan capaciteiten, en het ambitieniveau van kruissteekborduren?
Driewerf nee.
Een stuk als de Papavers van Floris Verster staat in hoog aanzien. Maar dat was dan ook
49
door een man geschilderd! Dat bloemstuk ligt dicht bij abstracte schilderkunst: een compositie van vormen en kleuren. Ook Anna Abrahams concentreert zich op kleurharmonie zonder stofuitdrukking in haar bloemvazen, wat haar het epitheton “mannelijke schilderes” oplevert bij Gram.
Ten tweede, spreekt een capabele heer-schilder, Gabriel, er zijn spijt over uit dat hij geen tijd heeft om een roos te gaan schilderen waar hij echt zin in heeft. Het is te begrijpen: als broodschilder moet hij zich helemaal aan “potkokers” wijden - met de aantekening dat bij hem zelfs een potkoker kan uitgroeien tot een meesterwerk.
In de derde plaats is er een praktisch bezwaar aan het landschapschilderen voor dames in de vrije natuur in plaats van in de tuin: ze lopen het risico lastig gevallen te worden. Zo ging bijvoorbeeld Hendrika Schaap-van der Pek pas in de natuur schilderen sinds ze getrouwd was met Egbert Schaap47.
Is Geesje een bloemschilder? Zelf vermeldt ze als belangrijkste onderwerpen landschappen en bloemen in het landschap48. Ze zag zich zelf ook als een landschapschilder, en niet als een bloemschilder, blijkens de schilderijen die op de ezel stonden, wanneer ze zich liet fotograferen in een beroepspose49. De eerste 158 titels van de oeuvrecatalogus kunnen gerubriceerd worden in 4 categorieën:
114 landschappen (inclusief bloemen in tuinomgeving, gebouwen in het landschap)
32 bloemstillevens (inclusief ongespecificeerde stillevens)
10 interieurs
2 overigen.
Hieruit blijkt overtuigend dat Geesje landschapschilderen als specialisme beoefent. Pas op de tweede plaats op afstand komen bloemstillevens. (Fig. 4.11).
Stolwijk heeft statistieken opgesteld van een groot aantal schilderijen uit de tweede helft van de negentiende eeuw, voor Levende Meesters en Meesteressen tezamen, en uitgesplitst50. Gemiddeld 10% van de werken valt in de categorie stillevens, maar bij uitsplitsing blijkt dat ruim 50% van de schilderijen van vrouwen, en ongeveer 3% van die van mannen tot het stilleven behoren. Landschappen vormen slechts 12% van de damesschilderstukken. Geesje blijft met haar rond 20% stillevens en ruim 70% landschappen heel ver weg van de gemiddelde schilderes van die tijd.
Binnen het milieu van de Haagse School staat Geesje in de traditie van het bloemschilderen tussen Margaretha Roosenboom (geb. 1843) en Floris Verster (geb. 1866). Roosenboom schilderde in 1892 nog een keurige vaas met gekweekte papavers51. Versters Papavers uit 188852 stelt een slappe ruiker klaprozen voor waarbij het de kleuren waren die collega’s verrukten. Maar wel in een vaas. Ook bij andere florale werken ging het Verster om de kleuren en de vormen; herkenbaarheid is niet belangrijk.
Meestal zijn bloemstillevens gebaseerd op een vaas vol. Geesjes originele bijdrage aan de bloemschilderkunst is de entourage waarin zij haar materiaal plaatst. Hoewel er enkele stukken zijn van los geschikte bloemen in vaas53, gaat haar voorkeur volgens Koppius uit naar bloemen en planten in hun natuurlijke omgeving. Bij Geesjes Oostindische Kers (G27), typisch een tuinplant, is duidelijk sprake van een vorm-kleur-compositie. Opvallend vaak is het formaat bij haar bloemstukken horizontaal.
Heeft Gabriel Geesje aangespoord om zich tot het bloemschilderen te beperken omdat ze het landschapschilderen niet aan zou kunnen?54 Uit zijn brieven van 1882 blijkt dat niet. Hij informeert alleen maar belangstellend of ze nog wel eens bloemen schildert (3 juli). En integendeel, op vier plaatsen vindt hij het vanzelfsprekend dat Geesje
50
met landschappen bezig is, en hij moedigt haar zelfs aan.
Op 22 mei schrijft hij dat het op dit moment nog niet zo aangenaam buiten is, maar hij vindt het toch wel verstandig van Geesje om nu al in de vrije natuur te gaan zitten schilderen.
Op 14 juni benadrukt hij dat het weer nu heel mooie effecten geeft, en dat het er buiten prachtig uit ziet. Als hij maar rentenier was, dan zou Geesje eens zien hoe spoedig hij met haar zou gaan wandelen om met haar het schone te bespreken, en haar een steuntje in de rug te geven.
Op 3 juli bewondert Gabriel de prachtige wolkenluchten, en denkt hij dat Geesje er vast wel van zal profiteren.
Op 13 juli legt hij haar nog eens uit dat de natuur met buiig weer en bewolkte lucht altijd op zijn mooist is.
Ook het slot van deze laatste brief kan niet geïnterpreteerd worden als twijfel van Gabriel aan Geesjes capaciteiten: “(...) pragtige rozen (...) jammer geen tijd te hebben om er eenige te schilderen; moeijelijk is het ja, maar men komt tot iets. Met het landschap is het anders; om daarin tot iets te geraken (...) behoord eene studie van een halve leeftijd (...) en dan moet men er nog eene grote liefde bij hebben (...)”.
Hier staat slechts dat bloemschilderen sneller tot succes leidt dan landschapschilderen, waarvoor vereist is dat je het graag wilt, en dat je er lang en hard op blijft studeren. Een aansporing dus voor Geesje om flink te oefenen, en niet op gemakkelijke successen te rekenen. Maar misschien meer nog een enigszins mistroostige terugblik van Gabriel op zijn eigen carrière, gezien zijn levenslange onzekerheid over eigen kunnen55.
Het misverstand dat Gabriel Geesje alleen zou hebben onderricht in het schilderen van bloemen, werd in de hand gewerkt door de inleiding op de brieven, waarin Jeltes schreef dat Geesje in Brussel het onderwerp bloemstukken tot persoonlijke beoefening koos. Zelfs als je zoals Jeltes zestien jaar op die brieven hebt gestudeerd, kun je daaruit niet zoiets opmaken.
Het is leuk om in dit verband te melden dat H.W. in 1866 landschapschilder wilde worden omdat “het gemakkelijk” was naar de gangbare mening van die tijd56.
De conclusie op bovenstaande vraag moet luiden, dat de bloemstukken van Geesje niet duiden op een gebrek aan begaafdheden, en dat het oordeel van Gabriel al helemaal niet in die richting wijst.
De vier Mesdags, Geesje, Taco, Sientje en H.W., waren dus alle vier schilders. Dat is uniek. In het dagelijks leven zie je niet vaak man en vrouw met het zelfde beroep. Dit hier lijkt wel een bijzonder toeval. Nader onderzoek leert echter dat het toch niet zo zeldzaam is. Bij de honderd schilders in het overzicht van Gram telt men vijf paren. Dus ongeveer 10%57. Daarbij zijn niet meegeteld Christoffel Bisschop en zijn vrouw Kate Swift, die met Suze Robertson en Christoffels neef Richard eigenlijk ook zo’n viertal nauw verwante schilders vormden. Verder zijn er nog befaamde paren zoals Judith Leyster en Jan Miense Molenaer uit vroeger tijden en Carl en Karin Larsson uit andere landen, enzovoort. Carl Larsson moet zelfs dubbelgeteld worden, omdat hij vóór Karin al een relatie had met een andere schilderes58. Wat maakt de kans op zo’n schildersechtpaar dan zo groot?
Dat is in de eerste plaats de kans op ontmoeting. Mannelijke en vrouwelijke
51
schilders frequenteren dezelfde schildersbuurten, waardoor vaker contacten ontstaan. In de tweede plaats hebben ze een gemeenschappelijk gespreksonderwerp, een gezamenlijk interessegebied, wat een stevige basis onder een duurzame relatie legt. Deze succesformule heeft beslist gewerkt om Geesje en Taco bij elkaar te brengen. (H.W. en Sientje waren al bij elkaar voordat Sientje schilder werd. En voordat H.W. schilder werd, trouwens.)
Die gelijkheid in dagelijkse beroepsbezigheden kent ook zijn keerzijde. Het is een brandhaard voor competitie. Dat zit in de mens. Hanige jongetjes moeten altijd het eerst, het verst, het hoogst. Academici voeren met gebogen bovenlijven verhitte discussies over wie de prioriteit heeft van een belangrijke nieuwe ontdekking. Oorlogsveteranen slaan zich op de borst over het aantal vijanden dat ze neergelegd hebben. Orkestmusici laten hun leven vergallen door collega’s die volhouden dat ze een valse noot hoorden strijken. Volwassenen hebben geleerd om hun gedrag te polijsten. Maar onderhuids blijft het doorgaan.
Een ontwijkingsstrategie is het afbakenen van een territorium. In het geval van een schilderspaar kiest elk van beiden een eigen “ding”, waar de ander wijselijk van af blijft. H.W. de zee, Sientje de hutjes. Taco de heide, Geesje de polder. Leyster portretten, Molenaer boerenscênes. Carl schilderijen, Karin textiel.
Is er een dominante figuur in het paar, die openlijk erkend wordt door de ander, dan raakt de competitie ook verzacht. H.W. maakt een dominerende indruk (“De zee is van mijn”59), hoewel hij bij herhaling verklaart goed naar Sientjes oordeel te luisteren. Ook Carl Larsson lijkt heel erg te domineren, maar misschien ging Karin de confrontatie bij voorbaat uit de weg, door het schilderen op te geven en kinderen te krijgen. Later vond
52
ze trouwens een territorium waarin ze haar creativiteit helemaal kon uitleven.
Bij Geesje en Taco lag het ingewikkeld. Taco was 20 jaar ouder, waardoor hij van nature een rustig overwicht had. Maar Geesje was ondernemend en niet onderdanig-gedwee. Ze deed niet slaafs wat haar leermeester Gabriel haar zei60. Taco en Geesje schilderden toch vaak gelijke onderwerpen, zoals Boerenerf te Hooghalen of Laaghalen, een landschap in het bos van Fontainebleau. Beiden hebben ze een werk getiteld “Tegen de avond” ingezonden, Taco bij Pulchri in 1901 (T74), en Geesje bij Levende Meesters Arnhem in 1890 en bij Pulchri in 1902 (G146). Beiden hebben ze een zwart-krijtprent “Gezicht op Vries”61. Er wordt door de familie een collectie tekeningen van hen bewaard, waarvan niet duidelijk is wie de auteur is. Ook de stijl geeft weinig houvast, afgezien van de ontbrekende signatuur. “Als Taco voor zijn ezel zat met Geesje in zijn nabijheid was hij gelukkig”, schrijft Gram62, die niet altijd even betrouwbaar lijkt. Maar als het waar is, en daar twijfelen we hier niet aan, dan betekent het dat zij zonder competitieproblemen in hetzelfde landschap hun onderwerp konden vinden.
Een harmonieus schilderspaar.
53
54
Het zomerverblijf Rezzago van Taco en Geesje Mesdag in Vries heeft een aanzienlijke rol gespeeld in de Haagse School, doordat het nogal wat schilders de gelegenheid heeft gegeven hun ezels in Drenthe op te stellen1. Het is jammer dat de kennis over dit zomerverblijf in de vergetelheid is geraakt. Daarom hebben we moeite gedaan die informatie weer wat op te rakelen2.
Aan het eind van de 18e eeuw trokken vier broers, verarmde edellieden uit het geslacht Sormani, uit het Noord-Italiaanse Rezzago om economische redenen naar Nederland. De voorouders hadden hun wortels bij de Noormannen, en de naam Sormani is een Italiaanse verbastering van het Zweedse Söderman. Hun nazaten waren succesvol onder meer in de textielfabricage, in de stad Groningen. Bij wijze van belegging kocht een van hen in 1853 een stuk grond in Drenthe, grotendeels heide, maar ook 1 hectare bouwland, waarop hij een boerderij liet bouwen. Niet om zelf landbouwer te worden, want hij had al goed geboerd. Hij doopte het landgoed Rezzago. Het lag bij het punt van samenkomst van drie wegen, die naar Assen, naar Zeijen en naar Taarlo (Fig. 5.1). De eerste bewoners, de familie Mulder, waren landbouwers. In 1874, zoals uit kadastrale stukken blijkt3 werd het huis en erf van 340 m2 zonder het bouwland verkocht aan mr. Blaupot ten Cate, advocaat en lid van de Provinciale Staten van Groningen. Die wilde het dus ook niet voor de landbouw gebruiken, maar voor zelfbewoning. Zijn vrouw, Grietje van Houten, was een zuster van Sientje van Houten. Dat verklaart waarom de Mesdagjes op eenvoudige wijze in het Drentse Vries konden verblijven.
Izaäc Blaupot ten Cate is jong gestorven. Hij overleed een week voor zijn 38e
55
verjaardag, toen hij Rezzago amper twee jaar in bezit had. Merkwaardig is dat uit het bevolkingsregister blijkt dat hij zich in Vries vestigde op 3 mei 1876, precies een week voor zijn dood. Dat is onaannemelijk, want er is een brief van H.W. uit 18744, waarin hij schrijft enkele weken bij Blaupot ten Cate in Vries te gaan doorbrengen. Een mogelijke verklaring is dat Izaäc zich wel in 1874 in Vries vestigde, maar formeel in Groningen ingeschreven bleef om zijn Statenlidmaatschap niet in gevaar te brengen doordat hij net aan de andere kant van de grens met Drenthe zou wonen.
Taco kocht Rezzago in 1877 van de weduwe en wezen, voor het inrichten van zijn atelier. Hij liep daarmee een eeuw voor op het ideaal van de stadsmens van nu: een boerderijtje in Drenthe. Pas vijf jaar later zou hij met Geesje huwen. (Fig. 5.2).
Zo klein was het boerderijtje overigens niet. Uit de plattegrond en Fig. 5.3 laat zich opmaken dat het grondoppervlak ca. 10 bij 20 m = 200 m2 was. Voor de voortuin blijft dan na aftrek van de paden zeg 10 x 10 m2 over, wat ondersteund wordt door het beeld op de foto (Fig. 5.3). Hoewel Geesje zelf bloemen zaaide, is het onwaarschijnlijk dat zij naar een grotere tuin verlangde bij een huis dat maar een deel van het jaar bewoond werd. Taco was ongetwijfeld rijk genoeg om ook een park rondom het huis en een tuinman te betalen, maar het terrein van 1 ha heeft hij blijkens de akte niet aangekocht.
Trouwens, een tuinman had hij evengoed: Hendrik Hoving. Volgens de burgerlijke stand was Hoving als landarbeider op Rezzago gekomen, nadat boer Mulder er met zijn gezin in 1870 uitgetrokken was. Hij woonde er al toen eerst Blaupot en later Taco het huis kochten, en misschien was het zijn permanente taak om voor huis en hof te zorgen. In 1879 trouwde Hendrik Hoving (Fig. 5.4) met Hillechien Lamberts (Fig. 5.5), en zij kochten een keuterijtje elders in Vries5. Hendrik staat dan bekend als tuinman. Zij
56
kregen zeven kinderen. Die zoons en dochters zwermden uit over de regio nadat ze een beroep geleerd hadden. Van hen emigreerde Eise zelfs naar Hamburg en werd boekhouder, Marcus leerde voor smid en trok weg uit Vries. Marcus kreeg een zoon Hendrik. En Hendrik bouwde een huis en noemde het huis Rezzago.
De zonen van Hendrik de tuinman, Marcus de smid en Eise de boekhouder, haalden als tachtigjarigen in brieven herinneringen op aan hun jeugd in Vries, waar hun ouders huisbewaarders waren geweest bij die kunstschilders met hun atelier Rezzago. Deze schilders, de Mesdags, kwamen ieder jaar een keer of twee in Vries gedurende vier of vijf weken. Zij brachten dan gewoonlijk gasten mee, schilders of ook wel familie, waar moeder Hillechien dan voor moest zorgen. (Dus dan is dat Hillechien op het terras in Fig. 5.3). En als de bewoners er waren mochten ze als kinderen niet in de tuin van Rezzago spelen, maar moesten zij thuis zoet zijn. Die schilders van Rezzago hadden ook een portret gemaakt van de grootmoeder van Marcus en Eise, dat nu nog met haar oplettende oogjes de gebeurtenissen in de huiskamer volgt bij een van haar achter-achter-kleinkinderen.
Dat moet Margien Luinge zijn, geboren in 1819 in Noord-Drenthe, die aan het eind van de negentiende eeuw een paar jaar bij haar schoonzoon Hendrik de tuinman heeft ingewoond.
Die herinnering over veel schilders als gasten klopt met de opmerking dat Rezzago als ontmoetingsplaats in Drenthe voor de kern van de Haagse School fungeerde. Wie waren die schilders? Er zijn helaas maar weinig primaire bronnen die van hen de namen prijsgeven. H.W. en Sientje horen er vast bij6, hoewel zij daar weinig geschilderd lijken te hebben, zoals we in het hoofdstuk Taco al betoogd hebben. Gabriel hoorde er bij7. Niet alleen weten we dat hij en zijn vrouw Victorine sterk bevriend waren met Taco en Geesje, maar er zijn tekeningen van hem, gesigneerd Vries 1886.
Ook van Anton Mauve staat het buiten twijfel: hij heeft in Rezzago een deurpaneel beschilderd dat Geesje meegenomen heeft naar Villa Geesina8. Er is ook Mauves schilderij “Bij Vries”, waarop Taco schilderend staat afgebeeld. Vegter duidt hem aan met “Mesdag”, waaronder hij niet als vanzelfsprekend H.W. Mesdag verstaat, maar Taco, zoals uit dezelfde pagina blijkt. Vegter spreekt ook over een verblijf van Taco en Gabriel samen met Pieter de Josselin de Jong in Hooghalen in 1890. Dan zullen ze ook wel tezamen in Rezzago gelogeerd hebben, een geschikte uitvalsbasis voor Hooghalen. Koppius vermeldt zelfs een bezoek van vier schilders tegelijk: Jozef Israëls, Anton Mauve, met Sientje en H.W. Zes schilders in totaal. Maar het was dan ook geen klein huisje. Verder worden genoemd9 Julius van de Sande Bakhuyzen en Pieter ter Meulen.
We mogen aannemen dat ook de schilders waarvan we lazen dat ze goede vrienden waren van Taco en Geesje, van de partij waren, zoals Bauffe10, Suze Robertson en Richard Bisschop11 en Gerke Henkes12. De familieleden van Taco uit Groningen, en van Geesje uit Hoogezand-Sappemeer, woonden zo dichtbij, dat het voor hen een klein reisje was om op bezoek te komen. Maar die lieten geen sporen achter. Op grond van de uitspraak “En zeer verbonden met de familie van Houten, door vriendschaps- en familiebanden” in Haagse Schilders, verwachtten we dat Taco en Geesje ook innige omgang hadden met het gezin Sam van Houten. In de biografie van Barbara13 hebben we echter niet de geringste vermelding van haar oom Taco en tante Geesje kunnen bespeuren. Het lijkt er net op of de uitspraak bedoeld is voor H.W. en Sientje, die ontegenzeglijk precies voldoen aan zo’n omschrijving.
57
Het portret van Oma Luinge is niet gesigneerd noch gedateerd. (Fig. 5.6). De veronderstelling dat ze door Geesje geschilderd is (G127), berust op de volgende redenering. Van de gasten zouden ook in aanmerking komen Gerke Henkes of Sientje, die nogal eens dergelijke portretten maakten, of misschien Suze Robertson, maar haar stijl is het niet. Daar staat tegenover dat Sientje en Gerke vaak schaduw toepasten om het profiel te benadrukken. Van Gerke Henkes zijn sommige portretten in zeer slechte conditie door het gebruik van bitumen14, terwijl Oma Luinge juist in prima staat verkeert, geen craquelé of lacunes. Zelfs H.W. is denkbaar die een aantal zeer geslaagde portretten op zijn naam heeft staan. Maar hij is toch erg onwaarschijnlijk als auteur. Waarom zou hij wel de schoonmoeder van de tuinman van zijn broer uitbeelden, maar nooit eens de vrouw van zijn broer? En zeker tegen 1900 lagen zijn ambities elders.
Tegen een gast als maker pleit verder, dat bezoekers niet voldoende tijd zouden hebben om het werk op hun gemak te voltooien, en dat ze minder een band met de huisbewaarders hadden dan Taco en Geesje die zo’n betrekkelijk kostbaar geschenk zou rechtvaardigen. Uit de correspondentie tussen de zoons van Hendrik de tuinman valt op te maken, dat Marcus het schilderij aan de Mesdags toeschrijft. Bij een verdere afweging tussen Geesje of Taco, pleit voor Geesje dat ze veelvuldig heeft nagelaten te signeren als ze niet ging verkopen, terwijl Taco voor zover we weten al zijn schilderijen gesigneerd heeft. Maar van geen van beiden zijn verder portretten bekend. Alleen in een droom had Geesje zich wel eens aan het portretschilderen gewaagd, en niet eens haar eigen droom15.
Hoe komt een mens er aan? zou Gabriel zeggen.
58
Het perceel Rezzago was, met zijn voorgevel op het Zuidoosten, gesitueerd op de hoek van de oude Asserweg en het Koffiedik, een prachtige lokale naam ontleend aan de kleur van een heideveentje. Door vergelijking van de kadastrale kaart met een recente plattegrond laat zich de afstand schatten van Rezzago tot aan de N.H.-kerk met zijn middeleeuwse toren: een halve kilometer. Teveel om de veronderstelling te rechtvaardigen dat het doek van Geesje “Tuin in Vries” (G1) vanuit de tuin van Rezzago was geschilderd.
Rezzago was dus allesbehalve een “huisje”, zoals men vaak leest16. Het was minstens 10 m breed, en 6 m hoog, en het woongedeelte had een verdieping. Op de begane grond kon je het plafond met je hand niet aanraken. Het woonhuis was 10 m diep, waarachter verspringend een bedrijfsruimte begon - stal of loods - met een diepte van nog eens 10 m. (Alle afmetingen bij benadering). Er zijn argumenten om aan te nemen dat in die ruimte het atelier was gevestigd. Tijdens de bewoning door de familie Blaupot ten Cate waren er voorzieningen om een gezin met 6 kinderen te herbergen, benevens hun twee logés Sientje en H.W. in 187417: 10 personen.
Taco en Geesje hebben dit zomeratelier bijna 30 jaar bezeten. Het is in 1904 na Taco’s dood in 1902, door Geesje van de hand gedaan, en enkele jaren daarna gesloopt18. Daardoor is verificatie ter plaatse jammer genoeg niet meer mogelijk. Wel is in de nieuwbouw, die in de jaren zeventig Vries definitief beroofd heeft van zijn dorps en landelijk karakter, Rezzago als straatnaam (maar op een andere plaats) behouden, evenals de naam van Blaupot ten Cate in de Blauwpotskamp.
Rezzago is een leuke straatnaam, maar zou een Geesje van Calcarlaan bij een Taco Mesdagplein niet zinvoller zijn, als je nu echt eer wilt bewijzen aan mensen die Vries op de kaart gezet hebben of, toepasselijker, op het doek?
59
Geesje heeft ons één kijkje op het inwendige van Rezzago nagelaten. Het schilderij “Interieur van Rezzago met Taco Mesdag” (G3, Fig. 5.7) vertoont sterke en zwakke punten. De sterke zijn de uitbeelding van de kroonluchter, de tegelwand en de antieke meubeltjes. Hoewel vermeld wordt dat Geesje in Drenthe interieurs op het doek bracht, is ze duidelijk niet zo erg geïnteresseerd in het schilderen van figuurstukken. De gestalte van Taco die door het raam kijkt is schimmig. Hij is gekleed in een zwarte schilderskiel, maar zijn lichaamshouding is weinig overtuigend, en het lijkt er meer op dat met name dit deel van het stuk onvoltooid is gebleven. Bovendien is de enscenering primitief: de geportretteerde verdwijnt als een bijkomstigheid achter de meubels in plaats van in het aandachtscentrum te staan. Een ander zwak punt is de slordige behandeling van het perspectief. Het waarnemingsstandpunt is gespleten. Enerzijds staat het tafereelvlak evenwijdig aan de achterwand, blijkens de lijnen van de schoorsteenmantel en de lambrizering, die de dezelfde richting hebben als de onderrand van het schilderij. Tegelijkertijd kijkt men overhoeks tegen de voorste zijkant van de secretaire aan, want de randen daarvan wijken naar achteren.
Dat vertoont een toevallige overeenkomst met het schilderij “Het Doktersbezoek” van Jan Steen: op beide schilderijen is een meubel zowel scheef als recht ten opzicht van de achterwand te zien, geflankeerd door een spijltjesstoel op een kleedje19. Men ziet niet vaak dat de overtredingen van de regels van de perspectief bij de illustere voorganger van Geesje als tekortkomingen worden aangemerkt20. Van Jan Steen wordt opgegeven dat hij “sterk in schilderkundige theorieën en ideeën geïnteresseerd” was en “verrassend goed geïnformeerd over kunst”21.
Het lijkt zinvol om je af te vragen of een schilder bewust deze regels veronachtzaamt, of te onbekwaam is om ze toe te passen. Dan springen twee mogelijke motieven voor een bewuste inbreuk op de perspectief in gedachten:
60
1. om een hilarisch of een archaïsch effect te bereiken, waar schilderijen zoals het Doktersbezoek vol mee zitten,
2. om de onartistieke starheid te doorbreken, die wiskundige principes oproepen. Dit laatste wordt algemeen ook zo gevoeld voor rechte lijnen die met een liniaal getrokken zijn: al klopt het beter met de werkelijkheid, dan nog kan het dodelijk zijn voor de schilderachtigheid. Ook komt in onze tijd het spelen met de tweedimensionale weergave van de driedimensionale werkelijkheid voor, zoals de trap in Klimmen en Dalen van M.C. Escher, die tegelijk naar boven en beneden voert. In feite zijn deze escapades maar een klein facet van een veel groter fenomeen dat al eeuwen lang de schilderkunst beheerst, namelijk het drastisch experimenteren met alle regels van de afbeelding, met kleuren, vormen, technieken, waarbij inachtneming van perspectief eerder uitzondering dan regel is.
Geesje had een professionele opleiding in de perspectief op Minerva genoten zodat een amateuristische inbreuk op de elementaire regels van de doorzichtkunde onwaarschijnlijk is. Ter verdediging kan aangevoerd worden dat het misschien haar wens was om de mathematische starheid van de perspectief te vermijden. Of als een minder sterke verontschuldiging, dat perspectief in haar ogen niet belangrijk was. Maar het kan natuurlijk ook gewoon onvermogen zijn van een landschapschilder die zich waagt op het onbekende terrein van het figuurschilderen. Een soortgelijke indruk van onverwachte onbeholpenheid straalt uit het schilderij van H.W. van een interieur met Sientje en zoon Klaas22.
Het schilderij Interieur van Rezzago is in elk geval heel interessant, omdat dit het enige is dat het echtpaar kunstenaars en hun gasten in die bijna dertig jaar bezit van Rezzago aan hun zomeratelier hebben gewijd, afgezien van een schets van de voorgevel door Geesje (G115). Dat is verbazingwekkend. Heeft niemand er behoefte aan gevoeld zijn warme gevoelens voor wat een aangenaam verblijf moet zijn geweest, uit te drukken op papier of doek? Misschien was Rezzago niet zo mooi als een vervallen schaapskooi, maar vond bijvoorbeeld Sientje de aanbouw aan de Laan van Meerdervoort dan wel zo’n architectonisch hoogstandje? En H.W. was natuurlijk bang dat de watergolf uit zijn penseel zou raken.
Uit het Interieur van Rezzago kan men een indruk van de inrichting krijgen. Antieke meubeltjes, een betegelde wand, een imposante kroonluchter, een scheerkom, een spiegel waar je niet in kon kijken, een zeegezicht. Uit de vergelijking met stoel- en tafelhoogte blijkt de rechte wand ongeveer 2,25 m hoog te zijn, waarna een schuin dak de kamer op een hoogte van 4 m brengt. Taco, die enigszins gebukt door een rond raam naar buiten kijkt op 1,5 m hoogte, kan met gemak in de schouw rechtop staan.
De vraag rijst: is het wel Rezzago? De dakhelling op het schilderij is ongeveer 49o, op de foto van Rezzago is het slechts 35o, beide met een onzekerheid van enkele graden. Hoewel een helling makkelijker goed geschilderd kan worden dan het perspectief van een scheef geplaatste stoel, is die te grote helling voor ons een kleiner probleem dan de afwezigheid van een verdiepingsvloer op een hoogte van ca. 2 m, die op de foto van Rezzago onmiskenbaar aanwezig is. Daarop ziet men echter alleen het woongedeelte, en niet de bedrijfsruimte, de stal, waar een verdieping best kan ontbreken. Hieruit zou men moeten concluderen dat de stal als woonruimte was ingericht, en het ronde raampje versterkt die veronderstelling. Een verschillende dakhelling tussen stal en woonhuis, hoewel bouwkundig niet fraai, wordt wel vaker bij Drentse boerderijen aangetroffen. Dit inzicht scherpte onze blik. Op de foto van Rezzago in de biografie van Sientje23 begonnen
61
62
we de fletse contour van de bedrijfsruimte te onderscheiden, en later bleek hij zelfs zichtbaar op de foto (Fig. 5.3) van Rezzago die vanuit vrijwel hetzelfde standpunt is genomen, maar nu met Hillechien in de open serre. Uit de schim van het dak kon een ruim tien graden grotere dakhelling opgemeten worden, die de bovengenoemde veronderstelling plausibel maakt, dat het schilderij een hoekje van de bedrijfsruimte afbeeldt. We zien hier kennelijk het atelier, dat volgens Koppius in een schuur was ingericht24.
Het lichtgrijze vlakje rechts op de foto blijkt dus een deel van de gevel van het bedrijfsgebouw dat ca. 4 meter rechts buiten het woonhuis uitsteekt. In die gevel is nog net de deurstijl te onderscheiden van een dubbele wagendeur met ronde bovenkant, waardoor een koets naar binnen kon rijden.
Een schilderij met de titel Atelier te Vries hing op een Pulchritentoonstelling in 1897, en was niet te koop temidden van een aantal wel voorzien van een vraagprijs. Waarschijnlijk gaat het om hier besproken schilderij. Kennelijk vond Geesje zelf dat dit schilderij voor eigen gebruik moest blijven. Het is bijna door brand verwoest bij de volgende eigenaar. Dat is nog te zien.
Rezzago ligt op de hoek van de Taarloseweg. Langs deze weg in zuidoostelijke richting, door het dorpje Taarlo, en vervolgens zuidwaarts, kom je na zeven kilometer bij hunebed D 15 van Loon – op loopafstand25. Tot 1870 nog onder het zand, daarna “opgegraven”. De dekstenen zijn gigantisch vergeleken met het half zo ver gesitueerde hunebed van Tynaarlo. Taco wijdde een doek aan de “Hunnebedden bij Taarlo” (T 9, Fig. 5.8). Dat hunebed schrijft hij aan Taarlo toe omdat het daar dichter bij lag. Maar er is geen misverstand mogelijk: er is en was geen ander hunebed in die omgeving dan D 15. De spelling hunnebed met twee n’s is tegenwoordig verlaten. Het heeft niets met de volksstam de Hunnen te maken, maar met stammen uit het megalithische stenen tijdperk. Vreemd is het meervoud in de naam van het schilderij. Misschien heeft Taco gedacht dat elke grote deksteen apart een hunebed heette. Het schilderij hing na 1903 in het Groninger Museum, maar is nu opgeborgen in het depot. Taco heeft het geweld van die ontilbare rotsblokken heel goed weten te verbeelden, door een schilderij te maken op bijna ware grootte. Als u het schilderij kent van De Haagse School in Drenthe26, heeft u wellicht een verkeerde indruk overgehouden van de kolossale afmetingen. In werkelijkheid is Taco’s schilderij in beide richtingen zes maal zo groot als het schilderij van het hunebed in Tynaarlo door Théophile de Bock op dezelfde bladzijde27. Op gelijke schaal zou het paneeltje van De Bock in zijn geheel passen binnen de vrijliggende kranssteen rechtsonder van Taco.
Het schilderij maakt een precieze, naturalistische indruk, bijvoorbeeld door de korstmossen op de keien. Behalve door de afmeting, zijn er overigens weinig middelen, zelfs geen luciferdoosje, aangewend om verplettering of dreiging uit te drukken, of de stemming van een oerverleden of dodenakker op te roepen. Hoewel op de achtergrond heide zichtbaar lijkt te zijn (die er nu niet meer is), is dit stuk toch geen heidegezicht. Ook Taco was ruimer in zijn onderwerpkeuze dan vaak wordt gesuggereerd, zoals hierboven al is betoogd, en hier zien we daar dus een voorbeeld van.
Het schilderij maakt dezelfde indruk als in werkelijkheid het noordwestelijke deel van het hunebed D 15, maar het lukt niet om eenzelfde opstelling van draagstenen en
63
dekstenen te fotograferen, welk standpunt je ook kiest (Fig. 5.9). Dat kan de volgende oorzaak hebben. Taco heeft na de afgraving van 1870 de steenmassa in de oorspronkelijke toestand kunnen schilderen. In de voorbije jaren, zeker gedurende de hele negentiende eeuw, heeft men op onverantwoorde wijze onderdelen van hunebedden weggehaald en voor bijvoorbeeld dijkverzwaring en erfversiering gebruikt. In het jaar van terugkeer van het respect, 1918, lagen de dekstenen van de meeste hunebedden op de grond van de grafkelders, en ook in Taco’s hunebed is een van de dekstenen al ver doorgezakt, hoewel misschien door natuurlijke oorzaken. Ze moesten weer op de draagstenen teruggetakeld worden. De restauratie heeft blijkbaar slechts bij benadering de oude constellatie opgeleverd. Twee Engelse archeologen hebben in 1878 onder andere het hunebed van Loon opgetekend28. Op hun schets is duidelijk de gekantelde grote deksteen van Taco te zien, die op Fig. 5.9 weer horizontaal ligt.
Gezien de fotografische getrouwheid van de Molen te Twello (hoofdstuk Pulchri) is het onwaarschijnlijk dat Taco zijn vrijheid als schilder heeft benut om de werkelijkheid naar zijn hand te zetten, zoals bijvoorbeeld Jacob Maris niet-bestaande stadsgezichten opbouwde uit stukjes van verschillende herkomst29. Als Taco toch een vrije impressie had willen creëren, had hij zijn doek simpelweg “hunebed” genoemd, zonder de plaatsbepaling “bij Taarlo”. Daarmee kon ook hatelijke opmerkingen van zijn omgeving – “Het lijkt niet erg, Taco” – de pas worden afgesneden.
De Tuin in Vries (G1, Fig. 5.10) heeft heel toepasselijk een tijd lang in het Gemeentehuis van Vries, tegenwoordig gemeente Tynaarlo, gehangen. Maar omdat de gemeente niet genoeg geld had om het te kopen30 is het naar de huidige eigenaar gegaan, het Drents Museum. Dit schilderij heeft deel uitgemaakt van de tentoonstelling “Aardse Paradijzen” in het
64
Frans Hals Museum in 1999, waar het met een grote kleurenreproduktie in de cata-logus31 is afgedrukt. Ook bij de eerdere tentoonstelling “De Haagse School in Drenthe” in 199632 werd het al paginagroot afgebeeld.
Er zijn onvoldoende argumenten om dit schilderij “De Tuin van Rezzago in Vries” te noemen, zoals in het laatstgenoemde boek was gebeurd. Ten eerste is de afstand van een halve kilometer, zoals we nu weten, te groot om bij Rezzago de N.H.-kerk vlak achter de bomen te kunnen zien. Maar in de tweede plaats heeft niemand in Nederland grafkruisen in zijn tuin. De drie grafkruisjes op het middenplan van het schilderij zijn gewoon de drie laatste kruisen die tot 1947 nog over waren op het kerkhof bij de N.H.-kerk, dat al in 1827 was vervangen door een nieuwe begraafplaats buiten het centrum van Vries33.
Rezzago stond dus op de hoek van de Asserweg en het Koffiedik. Op die hoek bevindt zich weliswaar de Gereformeerde kerk, maar er kan geen misverstand zijn als zou het schilderij toch vanuit het zomerverblijf gemaakt zijn met deze kerk op de achtergrond, want het is een gebouw met zo’n fantasierijk schaaldak, zoals rond 1900 nog niet tot de traditie behoorde. Noch de sobere voorganger hiervan. De kerk die tussen de bomen gluurt is ontegenzeglijk de N.H.-kerk in Vries, de oudste (hoewel niet onbetwist) in Drenthe. Geesje vond blijkbaar de dakkapelletjes van de toren niet zo fraai, die in werkelijkheid wel degelijk het dak sieren. De haan op de torenspits verving ze door een kruis. De dakhelling van het koor is wat steiler gemaakt dan in werkelijkheid, om te harmoniëren met de toren. Dat is de vrijheid van de schilder, die Geesjes leermeester Gabriel zich zonder gewetensbezwaar ook permitteerde34. Zelfs het perspectief kan een schilder naar zijn hand zetten. Vanaf het standpunt van de ezel, zoals je op locatie kunt verifiëren, zou het kerkkoor de toren overvleugelen, gezien tegen de hemel, in strijd met je gevoel dat een toren nu eenmaal hoger hoort te zijn (Fig. 5.11).
Het was in de eerste helft van de negentiende eeuw bij historieschilders zoals Minerva-docent Egenberger en Taco’s neef Alma Tadema nog traditie dat een schilderij een verhaal vertelde, en niet alleen maar een momentopname was, zoals hier een dorpsgezicht, in de opvatting van leermeester Gabriel. Hoe dacht Geesje hierover? Bij “Tuin te Vries” gaat onze aandacht onwillekeurig langs het enigszins moderne gazon naar de geheimzinnige vrouwenfiguur in het centrum. In de Haagse School placht men landschappen hoogstens met bijkomstige figuurtjes te stofferen, meer aangeduid dan met
65
herkenbare trekken35. Maar dit figuurtje staat in het aandachtscentrum van de compositie. Weliswaar geen nadrukkelijke aanwezigheid, maar toch intrigerend. Is het een familielid, is het de dienstbode, een onbekende boerin? Een persoon van de rugkant laten zien kan een teken van zwakte zijn van de schilder. Maar dat wordt weer helemaal goedgemaakt, want in enkele penseelstreken zet Geesje hier iemand neer die verzonken is in gedachten aan een overledene. Is het een vroeg gestorven kind? Het is maar een klein kruisje.
Een kerkhof was daar niet meer, kruisjes verhogen niet de pracht van een bloemenweelde, Geesje moet een sterker motief gehad hebben om de symbolen van de dood in de compositie op te nemen. Heeft ze schilderend uiting willen geven aan het verlies van een broer en een zuster, dat haar in die jaren heeft getroffen? Heeft ze binnen haar persoonlijke stijl bescheiden mee willen doen met de stroming van het symbolisme, dat sinds 1886 opkwam, door in een schilderij opbottend jong leven te contrasteren met versterf?
Het tafereel is geschilderd op een wijze die eerder suggereert dan fotografeert, in overeenstemming met de stijl van de Haagse School, waarin de “losse toets”, het schetsmatige, een belangrijk kenmerk is. Typisch voor Geesje is de aandacht voor planten in een landschappelijk schilderij in deze periode, naar schatting de jaren rond 1890. Op schilderijen in haar latere Kortenhoefse tijd volstaat ze vaak met generieke elementen: een boom is een bruine stam met groene vlekken als bladeren, of het nou een wilg of een els is, en bloemen zie je dan zo veel niet meer. De planten op de voorgrond van “Tuin te Vries” zijn weliswaar niet echt te herkennen, maar je voelt dat je dat wel zou kunnen, als je beter getraind was om een plant te benoemen aan de hand van zijn gestalte in plaats van
66
aan de precieze vorm van de bloem en de bladeren apart. Deze planten in de uitbundig omhoogschietende border langs het slingerpad (in feite het toenmalige kerkepad van de Tynaarlosestraat naar de Brink) lijken meer op wilde bloemen dan op een siertuin. Als het werkelijk om een tuin ging zou je in die heestergroep rozen, camelia’s, rododendrons of hortensia’s verwachten. Die kun je daar met geen mogelijkheid in zien. Maar in elk geval zijn duidelijk herkenbaar: de zware eiken rond de kerk, en jong eikenhout op het middenplan met pril rose-groen voorjaarsblad en knobbelige twijgjes met een enkel dor blaadje dat de winter getrotseerd heeft, en een wild uitschietende loot met blaadjes aan de top. Daartussen een soort riet met hoge halmen en spitse bladen, zoals ook Willem Maris het graag schilderde, maar wat je niet verwacht op zo’n dorre plek zandgrond. Verder de rood met gele verfbrem, en uitbundig bloeiende krenteboompjes, wit met een zweempje rood. Geen begroeiing voor een villatuin. Die indruk wordt versterkt door de aanblik van het grasveld: een zachtwazig oppervlak, doordat de sprietjes niet zoals in een echt gazon op gelijke hoogte zijn afgemaaid, maar bijgehouden met de geit, waarin hier en daar boterbloemen, en een wolk van pinksterbloem, en opschietend frisgroen waterlot van bomen, zoals populier, langs de padrand.
Zo’n tuin was niet gebruikelijk aan het eind van de negentiende eeuw. Toen waren de nette perken nog in de mode. Maar er was een uit Engeland afkomstige stroming in opkomst, na publicatie van het boek “The wild garden” van William Robinson. Onder invloed hiervan ontwikkelde zich een meer natuurlijke tuinstijl die ongecultiveerde planten en vormen introduceerde. De bomen- en struikentuin op de achtergrond van de familiefoto 8.10 ziet er informeel uit. Geesje lijkt een voorkeur voor het spontane te hebben gehad. Koppius wijst daarop. Het grote, bekroonde doek “Tuin” (G39), weliswaar heel anders van onderwerp, laat ook een onbestudeerde beplanting zien, en later zou
67
Geesje in Kortenhoef wilde bloemen zaaien (Appendix Haagse Schilders). Hoewel de Tuin te Vries er heel ongedwongen uitziet, zal Geesje die niet ter plaatse geschilderd hebben. Zo’n bewerkelijk schilderij maak je niet op straat. Want dat het niet de tuin van Rezzago is hebben we inmiddels gezien. Waarschijnlijk is het een geïdealiseerd stukje openbaar groen. De naam is dus nog steeds incorrect.
De blauwgroene vlek in het grasveld springt er op de reproduktie in De Haagse School in Drenthe sterker uit dan op het origineel. Dat is het gevolg van een vroegere reparatie in de groene verf met een ander pigmentmengsel dan de omgeving36. Het donkere bergje bij een verweerd hek linksachter is de authentieke mesthoop van een boerderij naast de kerk. Van al die stoffering is niets over: rond de kerk staan een eeuw later in het jaar 2000 alleen nog de hoge eiken op arme grond. En een glasbak.
Heel onlangs is een onbekend, d.w.z. nergens anders vermeld, pendant van dit schilderij opgedoken. (Fig. 5.12). Het heeft dezelfde afmetingen als Tuin in Vries, maar het formaat is liggend. De voorstelling is in grote lijnen dezelfde, maar van een afwijkende tonaliteit. Het maakt een blauwgrijze indruk, met veel witte accenten in de begroeiing. Er is eigenlijk geen grasveld meer te zien aan de linkerzij: overwoekerd door planten. Op de achtergrond links herkent men de bloemkoolachtige zilvergroene habitus van lage jonge dennen, en de kale stammen van hoge volwassen exemplaren. Op de voorgrond lijkt een wilde bos witte achillea, duizendblad, te staan met zijn karakteristieke blad. Als dat juist is, dan moet dit het zomeraanzicht zijn van de Tuin in Vries. Het rood in het dak van de links gelegen boerderij ontbreekt. De hemel op de achtergrond klaart op. Het pad heeft een bocht er bij gekregen, waardoor meer diepte ontstaat. Opvallend is de iets andere kleding van de vrouw: zwart, en een Drents zwart kapje met de rand van een witte muts eronder uit. Maar het grote verschil is het kind aan de
68
linkerhand van de vrouw, en het grotere aantal kruisen: vijf, wat scheef overhangend. Je kunt denken aan een bezoek aan het graf van de overleden man en vader, maar daarvoor zijn de kruisen te zeer vervallen.
Het schilderij was voorlopig Kerkgang te Vries gedoopt door een vorige eigenaar, maar die naam is niet erg toepasselijk: waarom is er niet meer volk op de been? Waarom draagt de vrouw niet de zondagse witte muts? We stellen voor, om dit het Kerkpad te Vries (G5) te noemen. Het is duidelijk een verhalend schilderij, ook al verstaan we het verhaal niet helemaal, in afwijking van de tradities van de Haagse school. Op de achterzijde van de lijst is het jaartal 1893 te lezen. Dit dateert niet onvermijdelijk het doek. De oorspronkelijke lijst kan te simpel zijn geweest in de ogen van een latere eigenaar, die hem heeft laten vervangen door het huidige exuberante - niet te tillen - exemplaar.
Deze keer is de gemeente Tynaarlo wel in staat geweest om zo’n topografisch werk aan te schaffen: dit schilderij hangt in de trouwzaal in Vries.
Tenslotte bestaat er nog een derde schilderij van het torentje van Vries, met dezelfde afmetingen als het vorige doek. Heel intrigerend: bijna een triptiek. Het derde deel aanvankelijk alleen bekend van een tien jaar oude, overstraalde zwartwit foto op het RKD. Maar met naam van de eigenaar op de achterzijde. Moest toch eenvoudig op te sporen zijn met de telefoon CD-ROM. Geen algemene naam. Er was zelfs niemand die zo heette. Het onderzoek kwam pas weer op gang na de ontdekking, dat we ons een lettertje vergist hadden. Maar weerbarstig bleef het: eigenaar overleden, de volgende met honderdvijftig naamgenoten (nu weet ik hoe je een foto moet inlijsten, en waar je een stamboom kunt bestellen), een opgeheven antiekzaak, een ontraceerbare verhuizing, een
69
vals spoor: “een dominee die Mesdags verzamelt”. De dominee bleek geen dominee, en zijn enige Mesdag was G38. Enfin, zie Fig. 5.13. De overheersende nuance is een geheimzinnig flessengroen. De tuin wordt beschermd door een opgeworpen keienwal. Aan de voet ervan zijn kleine rode bloemetjes te zien. Heuchera? Dit lijkt het doek te zijn dat met recht de naam “Een tuintje te Vries” (G143) zou kunnen dragen van de tentoonstelling Levende Meesters Den Haag 1887, gezien de aanblik van een groepje daken en de stand van het kerkje op de achtergrond. Het zou heel goed vanuit de tuin van Rezzago geschilderd kunnen zijn. Wel is de hoogte van de toren dan overdreven. De galmgaten zijn in werkelijkheid tweevoudig, en niet drievoudig. Precies het soort vrijheden dat Geesje zich wel vaker veroorloofde. Een bijna gelijk aanzicht van het torentje van Vries vertoont de zwart krijt-tekening G2 “Gezicht op Vries”. De afstand tot de kerk is ruwweg hetzelfde, maar het standpunt iets oostelijker. Net bij Rezzago, aan de overkant van de Asserweg.
De drie doeken zijn zeer waarschijnlijk tot stand gekomen in eenzelfde periode, de jaren rond 1890, want het kennelijk dierbare thema “kerktoren, bloemen, vrouw, kruisen” komt ook voor op de, door langdurig hangen verbleekte, sepiakleurige compilatietekening G115 van de oeuvrecatalogus37. Die hebben we de titel “Lieve Taco, hartelijk gefeliciteerd” gegeven, omdat we denken dat hij niet toevallig als een van de weinige, of zelfs de enige, gesigneerd is met de toevoeging van een datum: 21 september 1896. Dat is namelijk Taco’s verjaardag.
70
Toen Geesje in 1882 eenmaal getrouwd was, verliep haar leven langs wegen van geleidelijkheid: Villa Geesina, het schilderen, de sociale verplichtingen zoals het lidmaatschap van Pulchri. Af en toe reisde ze met Taco naar Vries of naar het buitenland en ging ze met Gabriel naar Kortenhoef om te schilderen. Kortenhoef was door Gabriel ontdekt als ideale schilderplek nu de omgeving van Den Haag zijn landelijke karakter verloor, en met Gabriel trokken andere schilders naar Kortenhoef, zoals Bauffe, Ritsema en Geesje.
Kort na de eeuwwisseling waren er twee droeve gebeurtenissen: in 1902 overleed Taco en vlak daarna, in 1903, Gabriel. Dat zij op Eik en Duinen in Den Haag in naast elkaar liggende graven rusten zegt wel iets over de goede verstandhouding die al die jaren had bestaan.
Voor ons wordt nu weer de kordate Geesje zichtbaar. (Fig. 6.1). Ze onderneemt enkele belangrijke acties. In Kortenhoef, waar ze zich aan had gehecht, koopt ze in 1904 voor honderd gulden een stukje “grond met water” van 463 m2 van Jacobus de Kloet, veehouder1. Daar laat ze van Amerikaans grenehout een atelier op, of liever in, bouwen (Fig. 6.2). In Groningen doet ze tussen 1902 en 1905 drie belangrijke schenkingen aan het museum. Rezzago in Vries heeft afgedaan. Uit piëteit voor de herinnering aan Taco, mijdt Geesje de plekjes waar ze samen gewerkt hadden, zoals ze later verklaart in de Haagsche Vrouwenkroniek. We zagen al dat ze Rezzago in 1904 verkocht. Kortenhoef wordt, ook na het wegvallen van Gabriel, haar permanente schilderlokatie.
Kortenhoef lag, net als Vries, aan het einde van de negentiende eeuw midden in een
71
leeg landschap, op een uur lopen vanaf een station. De omvangrijke turfstekerij was al afgelopen, er werd alleen nog wat baggerturf gemaakt. De bewoners verdienden de karige kost met agrarische seizoenarbeid en er was wat veeteelt. Het dorp bestond uit lintbebouwing van eenvoudige huisjes langs de dijk. Er stond een lief oud kerkje, een school, een herberg. Geen opdringerige getuigen van de moderne tijd. Ideaal dus voor Gabriel, die immers al jaren op de combinatie van lucht, licht, land en water had “gestudeerd”. En de molens niet te vergeten. Eén ervan werd later naar hem De Gabriël genoemd.
Geesjes atelier, pas later “de Karekiet” geheten, staat enkele honderden meters ten noorden van de kerk. Het is vermoedelijk gebouwd door de dorpstimmerman Dirk van de Velden. Die bezat Geesjes “Landschap met Kortenhoefse molen”2 (G6, Fig. 6.3), waarvoor hij de lijst heeft getimmerd. Hij maakte vaker lijsten voor schilders, die dat wel eens met een schilderstukje betaalden. Nu is zijn kleinzoon eigenaar van het schilderij3.
Of Geesje het atelier zelf heeft ontworpen, is niet bekend. Het gebouwtje was nadrukkelijk als atelier gebouwd en had geen verblijfsaccomodatie. Slapen en eten gebeurden in de herberg.
Geesjes nichtje Dora van Calcar, dat vaak kwam logeren, vertelt over het atelier en de herberg:
“ Na de dood van haar man, trok Geesje Mesdag ‘s zomers veel naar Kortenhoef, toen een verrukkelijk klein stil dorp, helemaal ingesloten tussen de mooie plassen. Mevrouw Terpstra4 had daar een atelier, dat ze later afstond aan Bauffe en Ritsema. Het lag aan de weg in het dorp. Tussen dit en het volgende huis, lag een groot stuk grasland, dat mijn tante
72
kocht om er een atelier op te laten zetten. Aangrenzend aan het stuk land lag een uitloper van de plassen. Daarin, werd op palen een groot houten atelier gebouwd hoog boven het water.
Het stuk weiland werd bezaaid met allerlei bloemsoorten door elkaar, alleen in het midden werd een pad open gelaten, dat liep tot een brug die toegang gaf tot het atelier.
Aan de voorkant was een kamer met drie openslaande ramen. Er stonden een tafel, een paar stoelen met rieten zittingen, een soort secretaire en een mooi antiek kastje, waarop een theeblad stond. Geen vloerkleed of andere versieringen. Daarachter was het hoge atelier met uitzicht over de plassen vol waterlelies, en stukken weiland met daarboven prachtige wolken luchten. Ik geloof, dat er in al mijn vacanties nooit anders dan zon was. Op een warme namiddag hing ik, terwijl mijn Tante schilderde, in de kamer uit het open raam. Overal was zon , en warmte, ‘t leek wel of de lucht trilde, ‘t was heel stil, de bloemen bloeiden volop. Ook op de weg was het doodstil, geen mens, geen dier - auto’s waren er toen nog niet of heel zeldzaam. Alleen hoorde ik heel in de verte een geluid. ‘t Kwam iedere keer wat dichter bij en eindelijk zag ik een man met een handkar verschijnen, vanachter het atelier van Mevrouw Terpstra. Na en poosje verdween de man met zijn wagen achter het volgende huis en werd het geluid steeds zachter, maar altoos in hetzelfde ritme
In de herberg - hotel kon je zoiets met geen mogelijkheid noemen - waar we gelogeerd waren, vond iedereen een goede verzorging. De gelagkamer was groot, aan de wanden hingen schilderijen geschonken door gasten, in het midden stond een biljart, achterin een tapkast en langs de zijkanten waren er tafeltjes en stoelen met rechte leuningen en rieten zittingen. Voor een van de ramen stond een tafel, die alleen door ons mocht worden gebruikt, daarop stond ‘s morgens het ontbijt klaar en om één uur de koffiemaaltijd. Om 6 uur aten we in het “Weesje” een prieel naast het huis, ik herinner me niet meer welke gerechten ons
73
daar voorgezet werden, maar er stond wel altoos een fles wijn op de tafel en we kregen koffie na, dat gaf zo’n prettige sfeer.
Na het eten gingen we wandelen, er werd dan gezocht naar nieuwe onderwerpen en met intense aandacht gekeken naar de prachtige zonsondergangen en wolken.
Bij terugkomst stond het theeblad klaar op een tafeltje op een soort overdekt terras voor het huis. Deze tafel was, evenals de ontbijttafel, het speciale bezit van de gasten. Meestal spoedde Ritsema zich dan naar een familie, waar iedereen altoos welkom was .”
Geesjes nichtje Dora noemt dus Bauffe en Ritsema als gezelschap van Geesje. Anna Wagner vertelt dat Suze Robertson nogal eens met Geesje en Bauffe in Kortenhoef werkte. Suze werd er vooral geïnspireerd tot het schilderen van de korenmolen De Lelie te Kortenhoef5. Deze molen is in 1897 door brand verwoest6, wat de laatst mogelijke datum van Suzes verblijf in Kortenhoef vastlegt. “De onvergankelijke kijk op Kortenhoef” vermeldt de aanwezigheid van Suze samen met Sientje Mesdag-van Houten, Victor Bauffe en Floris Verster. Ook zou Sientje in 1902 in gezelschap van Nico Bastert en Gabriel in Kortenhoef zijn gesignaleerd7. Hoewel het niet onmogelijk genoemd kan worden dat Sientje inderdaad in Kortenhoef is geweest, is het niet waarschijnlijk. Haar biografen noemen het wel, maar hun bron klinkt niet erg overtuigend8. Er is geen in Kortenhoef gesitueerd werk van Sientje bekend. Haar “Landschap met koeien bij ven” uit 18759 is nu niet bepaald het toonbeeld van een polderlandschap, laat staan een Kortenhoefs. Gabriel stelt dat hij de eerste schilder was die naar Kortenhoef ging, en dat was in 187710. Bij Sientje wordt door Scheen Kortenhoef niet genoemd als werkplek; bij Geesje wel. Van Gabriel is bekend dat hij tot het allerlaatst bleef werken. Maar Sientje kunnen we ons moeilijk als 68-jarige zo ver van huis voorstellen. Geen sterk argument, maar toch... We kiezen dus voor de meest aannemelijke versie
74
Suze - Geesje van Anna Wagner.
Hier lijkt weer eens zo’ n persoonsverwisseling in het spel te zijn zoals in het eerste hoofdstuk genoemd. In “Genealogie en geschiedenis van het geslacht Mesdag” krijgt Sientje schilderles van Gabriel11. In het Groninger Museum wist men het verschil tussen de schoonzusjes in 1910 al niet meer: in een correspondentie over bruikleen wordt Geesje namelijk beschouwd als de auteur van Sientjes portret van de hond Jolie, dat zich in het museum bevond. Het is ook verwarrend: je hebt Gesina Mesdag en Gesina Mesdag (noot 16 in “Hoogezand”). Sientje is de bekendste, maar in het bovenstaande geval gaat het vast over Geesje, want het is zeker dat juist zij tot de geregelde bezoekers van Kortenhoef behoorde.
De familie waar Dora in haar jeugdherinneringen op doelde was waarschijnlijk het gezin van bakker Van de Broeck. Jacob Ritsema trouwde later namelijk met een van diens dochters, August van Voorden met haar zus. Ook Bernard van Beek hechtte zich niet alleen aan Kortenhoef, maar eveneens aan de inwoners: hij werd de echtgenoot van Davina, dochter van de veehouder Jacobus de Kloet die aan Geesje het stukje grond had verkocht. Jacobus de Kloet was de grootvader van de huidige wethouder De Kloet.
Klaas Spaan schetst voor ons in “Zo zag ik mijn dorp”12 het beeld van de kunstenaars aan het werk: “.....het beeld van mijn jeugd van de op de rustige dorpsweg op hun vouwstoeltjes zittende kunstschilders (staat) mij nog heldere voor de geest .... De duim door het palet en het getover met het penseel over de talrijke daarop uitgesmeerde kleuren, uit de tubes geperst, maakte op ons, kinderen, een geweldige indruk. Wat stonden wij vaak over hun schouders te kijken naar wat schoons gewrocht werd. En motieven waren er te over. De dorpsweg met zijn oude rietgedekte huisjes, een oud boerderijtje, de pittoreske bruggetjes over de dorpsvaart, een bootje aan de wal, viskaren aan de overkant van het water, de waterlelies op de plassen, turfhopen op een akkertje en boven dit alles de wolkenluchten in vele variaties.” De schilders werkten overigens niet alleen op een vouwstoeltje; in Kortenhoef circuleerde het verhaal over “den doofstommen schilder ten Hoet, wiens geluid men alleen gehoord heeft, toen hij een kunstbroeder met schuit en al zag omkantelen en kopje ondergaan”13. Van Tholen kennen we “De schilder Gabriel aan het schilderen in een bootje”, gedateerd 188214.
Behalve Geesje, Bauffe en Ritsema verbleven vele anderen in het Rechthuis bij de familie Beijer (Fig. 6.4). Het werd de gewoonte om het interieur van de herberg met een schilderij te verrijken. Zelfs enkele deuren dienden als ondergrond van een landschapje, o.a. door Bauffe en Gabriel. Een journalist werd in 1907 rondgeleid door de vrouw van de herbergier, uiteraard aangeduid als “vrouw Beijer”.15 Ze gaan langs “een prachtige Wiggers, een wiekloze molen aan een tochtsloot”, “een Bauffe, voorstellende een stuk plas met een roeiboot”. Bastert en Poggenbeek passeren de revue, van Verster hangt er een tafereel van vier kaartspelende mannen in de gelagkamer. Wijsmuller had mevrouw Beijer en haar twee dochters geportretteerd. De familie Beijer koesterde deze unieke verzameling en peinsde er niet over om hem van de hand te doen. Een latere eigenaar zag dat anders en heeft alles verpatst.
Hendrika Schaap-van der Pek, die zelf schilderde, weet nog veel meer kunstenaars
75
76
die werk hebben achtergelaten in de herberg16. Ze noemt de mannen met de achternaam, met of zonder voornaam of voorletters; de aanwezige vrouwen noemt ze “de dames Mesdag-van Calcar, Terpstra-Reerink en Anema”.
De gelagkamer van Beijer bevatte dus een permanente expositie. Later werden in het dorp echte tentoonstellingen georganiseerd, waarvoor veel belangstelling bestond van de kant van bewoners uit de omgeving die op weg waren naar de plassen. De eerste tentoonstelling vond plaats in Geesjes atelier. Van der Pek somt de deelnemers op: “Gabriel, Van Everdingen, Marinus Heyl, Bastert, Poggenbeek, Ritsema, Gerard Krol, Mevrouw Mesdag-van Calcar, Mevrouw Terpstra-Reerink, Bernard van Beek, Kaiser, Koekkoek, Lange, Noordewier, Van Voorden, A. Smeerdijk, Van Schaïk, M. Stuber, Vreedenburgh, Wijsmuller, P. van de Broeck, E.R.D. Schaap en ik”.
Een jaar later was er weer een tentoonstelling. Het eerder genoemde gezelschap was uitgebreid met Bauffe, mevrouw van Limburg Stirum, mejuffrouw Anema, mevrouw van Schaïk-van Russel, D. van Driest17 en Van Rossum du Chattel. Geesje deed dus weer mee.
Hendrika Schaap-van der Pek is onduidelijk in het dateren van deze exposities. De eerste was “ ‘n jaar of acht terug”, schrijft ze in 1917. Dat zou dan in de zomer van 1909 zijn geweest. Geesje had het “met de meeste bereidwilligheid” voor dit doel afgestaan. Als de tweede tentoonstelling ook in het atelier op palen was (wat niet nadrukkelijk wordt verteld) en als dat nog in Geesjes bezit was, moet die op zijn laatst in de zomer van 1909 zijn gehouden. Geesje verkocht haar atelier op 26 maart 1910. Dat plaatst de eerste expositie in 1908 op zijn laatst.
Er zijn geen catalogi te vinden van deze tentoonstellingen. Toch zijn vijf ons bekende werken van Geesje hier tot stand gekomen of voorbereid. Het zijn: G6 Landschap met Kortenhoefse molen, G7 Voetbrug over wegsloot, G25 Vaart, boerderij, boom, G132 Kerkje van Kortenhoef (Fig. 6.5), en G152 Kortenhoefsedijk (Fig. 6.6). Andere titels die op Kortenhoef zouden kunnen wijzen zijn: G40 Huis met vlonder en O.I.kers, G104 Op het water, G106 Bij de vaart, G107 Oude molen, G108 Het oude molentje, G122 Boer, roeiboot, polder en G123 Hek aan sloot, G129 Voetbrug, bomen, G131 Viskaar, G134 Sloot, huis, steiger, G142 Avond aan de plas, G150 De plas, G151 Sloot met roeiboot, en G156 Vaart en poldermolen.
Na een oproep in de Noordelijke pers zijn in Groningen twee bijna identieke werken, dierbare erfstukken van de eigenaren, boven water gekomen: G126 en G130, “Water, waterlelies, wipmolen” (Figs. 4.5 resp. 4.4). Er is alle reden om ze in Kortenhoef te lokaliseren, omdat dit het enige polderdorp is dat Geesje in de enquête Van Harpen opgeeft. Beide tonen dezelfde vaart, maar niet met dezelfde waterlelies op de voorgrond, wel een bootje met een baggerstok, en een wipmolen, zeer waarschijnlijk de korenmolen De Lelie in Kortenhoef18. Deze wipmolen was zoals gezegd in 1897 door brand in de as gelegd. Het jaartal wijst dan op de bezoeken van Geesje aan Kortenhoef in gezelschap van Gabriel, vóór haar periode met een eigen atelier. De schilderstijl ondersteunt die interpretatie. De afmetingen, en de hoogte van de horizon voor de twee schilderijen zijn verschillend, en bij het eerste ligt een roze gloed op het water: avondrood. De omgeving van de kerk in Vries en het waterlandschap in Kortenhoef lagen Geesje na aan het hart. Kennelijk waren Sientje met haar hutjes en H.W. met zijn golven niet de enigen die korter of langer geboeid waren door een motief.
Nog steeds is Kortenhoef, ondanks de verhuizing van leden van de schilderskolonie naar Laren (Mauve) of Bergen (Colnot) een kunstlievend dorp. Ook vandaag ontmoet men
77
schilders in de voormalige herberg annex gemeentehuis, nu “Jan en Alleman” geheten. (Fig. 6.7).
In het kerkgebouw aan de Kortenhoefsedijk ontplooit de Stichting “Kunst aan de Dijk” culturele activiteiten, waarvan de jaarlijkse voorjaarstentoonstelling het hoogtepunt is. Deze tentoonstellingen overstijgen verre het plaatselijk belang. De stichting speelt het klaar om van de grote musea belangrijke werken in bruikleen te krijgen en toont stukken uit particulier bezit die anders ontoegankelijk zijn.
De gemeente ‘s-Graveland, waartoe Kortenhoef behoorde, voerde onder de inspirerende leiding van de burgemeester een actief aankoopbeleid ten aanzien van plaatsgebonden kunst. Er zijn werken aangekocht van topografisch en kunsthistorisch belang. Werken dus van schilders die een rol hebben gespeeld binnen de schilderkunst en die Kortenhoef als geliefd onderwerp hadden, zoals Gabriel, Kuijten, Van Beek, Maks, Mesdag-van Calcar, Stutterheim, Noordewier, Berg, Willerding, Schaap, Schaap-van der Pek, Hamers, Ritsema, Smoorenberg, Smeerdijk, Bauffe.
Na een aantal jaren heeft Geesje kennelijk niet meer zoveel belangstelling voor Kortenhoef. Op 26 maart 1910 verkoopt ze haar atelier19. Het perceel is inmiddels 720 m2 groot. Kennelijk heeft ze ondershands een stukje erbij gekocht. In de overdrachtsakte wordt ze genoemd: Gesina (! slordige notaris) Mesdag, geboren van Calcar, kunstschilderes te Scheveningen. De kopers zijn: Pieter Plantenga, geneesheer te Kortenhoef en concorten (slordige notaris). Die consorten, mede-eigenaren, waren Bernard van Beek en Jacob Ritsema, “kunstschilders te Kortenhoef en Amsterdam”.
78
Dokter Plantenga was een kunstliefhebber die ook schreef20. Op 11 december 1911 verkoopt dokter Plantenga het atelier al weer. Na nog een tussenliggende verkoop koopt in 1917 Heije Jaarsma te Hilversum, eigenaar van de toen bekende haardenfabriek, het huis21. Hij noemt het “het atelier van de heer Haverkamp”22 in een verzoek aan de gemeenteraad van Kortenhoef om “ten behoeve van zijne de schilderkunst beoefenende dochters” het atelier “gedurende enkele geschikte zomervacantiedagen te mogen bewonen”. De gemeente-opzichter adviseert dat toe te staan, maar dan moet er wel een gemetseld schoorsteenkanaal worden aangebracht en een beerput. Of dat is gebeurd, is ons niet bekend. De dochters Jaarsma hebben het niet tot een vermelding in Scheen gebracht. Aan de familie kan het niet hebben gelegen. Hun vader Heije, hun oom Menno en hun tantes Egberdina en Johanna schilderden allemaal verdienstelijk.
De familie Jaarsma heeft het atelier twaalf jaar bezeten. In 1929 wordt het verkocht en in gebruik genomen als jeugdherberg, één van eerste in Nederland en het ontvangt de naam “de Karekiet”. Deze bestemming heeft het “huis op palen”, zoals het nu nog in het dorp wordt genoemd, tot 1989 behouden.
Het verschijnsel jeugdherberg was eind jaren 1920 uit Duitsland overgewaaid. In Nederland ontstonden vanaf 1928 kleine particuliere onderkomens. De toenmalige eigenaar van Geesjes atelier sympathiseerde met deze beweging en verhuurde het in 1929 als goedkoop nachtverblijf voor rondtrekkende jongeren. Een jonge vrouw uit Kortenhoef werd de eerste jeugdherbergmoeder. In die tijd hadden de jeugdherbergen in Gooi en Eemland een plaatselijk bestuur. Voorzitter was lange tijd Flip Hamers, een bekende Kortenhoefse schilder.
79
De Karekiet had op zolder 20 slaapplaatsen voor de jongens, en in de nieuwe zijvleugel23 voor de meisjes. En dat, terwijl er vroeger niemand kon slapen ! Er werd nu ook een echte keuken geïnstalleerd en behoorlijk sanitair. Achter het huis kwam een balkon en de palen werden vernieuwd, “want de toestand was langzamerhand zo, dat, als er eens gevolksdanst werd (.....)”de Karekiet” van louter genoegen mee begon te zwaaien en het gevaar was niet denkbeeldig dat de hele zaak op een goeie dag in de plomp terecht zou komen.” 23 Aan de hand van de afbeeldingen zijn de verschillende fasen goed te volgen. (Fig. 6.2, 6.8 en 6.9).
Van 1929 tot de opheffing in 1989 zijn er ruim 650.000 overnachtingen geweest24. Twee ervan zijn van mensen die wij hebben ontmoet tijdens onze Mesdag-van Calcar-speurtocht. Eén van hen was er al in 1930, de ander in de jaren 1950. Beiden reageerden geestdriftig toen zij werden herinnerd aan hun verblijf in die sympathieke intieme jeugdherberg, en ze waren verrast te horen dat het oorspronkelijk het atelier was geweest van een schilder waarvan ze de naam zo goed kenden. De eerste heeft een groot doek van Taco in huis, de tweede een stuk van Geesje uit Kortenhoef.
Bij de sluiting was “de Karekiet” de jeugdherberg met de langste geschiedenis. Zou Geesje geweten hebben dat er vaak studenten van de Haagse Academie naar de Karekiet kwamen, en dat er veel geschilderd werd? Uiteraard ook door de huisschilder.
Op den duur was het huis te klein, en te kostbaar in onderhoud. De NJHC wilde het afstoten. De gemeente was er op gebrand, het markante gebouwtje, dat nu nog op de ANWB-kaart van Zuid-Holland aangegeven staat als “bijzonder gebouw”, te behouden. Men wilde het exploiteren als jeugdherberg met als speciale activiteit “kunstbeoefening”. Ook de plaatselijke culturele vereniging wilde het graag kopen, maar geen van beide kon de gevraagde prijs betalen. Geesjes atelier is uiteindelijk gekocht door een jong gezin, dat zich erg gehecht heeft aan hun huis. Het is nog steeds het huis op palen, dat je over een lange houten brug betreedt (Fig. 6.9). Binnen ervaar je twee verschillende, maar goed samengaande emoties: de geborgenheid in de grote ruimte en de weidsheid van het landschap dat door de grote ramen aan de achterzijde zichtbaar is. Een Hollands polderlandschap, dat onbegrijpelijk tijdloos is, zonder de in de Randstad zo belastende horizonvervuiling.
Het huis was eerder al een gemeentelijk en provinciaal monument en staat tegenwoordig zelfs op de Rijksmonumentenlijst. Een goede toekomst lijkt dus verzekerd.
80
In 2004 is het 100 jaar oud. Een mooie gelegenheid om stil te staan bij de oorspronkelijke bestemming ervan, en bij de vrouw die deel uitmaakte van de groep schilders die van Kortenhoef “een plaatje” hebben gemaakt. Het zou aardig zijn als een plaquette ter plaatse het bewogen verleden van dit unieke gebouwtje aanduidde.
81
82
De naam Villa Geesina is door Taco aan het huis waar hij in 1883 met Geesje ging
wonen gegeven, denkelijk omdat hij het halfrijm leuk vond klinken. (Fig. 7.1).
Zo’n naam was bijna een must in die tijd: Villa Diderica, Villa Elisa, Villa Frisia. Geesje noemde zichzelf nooit Geesina, in officiële stukken (behalve in de verkoopakte van het huis op palen) staat altijd Geesje, bijvoorbeeld in het bevolkingsregister, en op een ansicht van Villa Geesina leest men de ondertekening tante Geesje. Het huisnummer aan de Scheveningseweg is in de loop der jaren hoger geworden van 19 naar 33 tot 921, een afspiegeling van de bouwlust van de gemeente.
Geesje is altijd in Villa Geesina blijven wonen, 53 jaar lang. Tot haar dood. Bij het overlijden van Taco in 1902 had ze er pas 19 van die 53 volgemaakt, er zouden er dus nog 34 volgen. Dit zal dan ook een hoofdstuk worden, waarin een aantal onderwerpen aan de orde komen, die in de historische tijd niet persé na de periode “Huis op Palen” vallen. We schenken aandacht aan de inrichting van het huis. We volgen de activiteiten van Geesje bij vrouwenmanifestaties, en we zien hoe zij een substituut voor eigen zoon of dochter vond. (Fig. 7.2).
In de negentiende eeuw was de ruimte tussen Den Haag en Scheveningen nog grotendeels onbebouwd, maar in de laatste decaden van die eeuw verschenen er langzamerhand villabuurten. Rond 1880 behoorde ruim de helft van de Haagse schilders tot de gegoede burgerij2 en een aantal van hen wilde wel graag in zo’n villawijk wonen als
83
het Van Stolkpark, dat vlak bij Villa Geesina ligt, aan de overzijde van de Scheveningseweg. We ontmoeten daar namen als Christoffel Bisschop en Kate Swift, B.J. Blommers, Victor Bauffe, Johannes Bosboom, Paul Gabriel3.
Over de behuizingen van Taco en Geesje bestaan meerdere getuigenissen. Gabriel rapporteert al aan Geesje (brief 14 juni 1882) en passant over Taco: “...buiten dat hij een best mensch is, ik mag hem regt gaarne, heeft hij eene pragtige collectie aquarellen en eenige schilderijen van de eerste qualiteit, getuigen van goede smaak en dat hij ziet - maar óók, dat hij veel geld moet hebben om ze te kunnen betalen. Zijn huis is mooi, rijk en met goede smaak gemeubeld, net genoeg....” Dat gaat dus nog over Taco’s huis aan de Laan van Meerdervoort, maar het tekent zijn behoefte aan een rijk en smaakvol interieur.
Van Geesjes nichtje komen de details over de inrichting van Villa Geesina en de naam van de Dordtse kamer (Appendix Haagse schilders). De eetkamer met de duur gestoffeerde stoelen is ontworpen4 door de beroemde Jugendstil-ontwerper en overbuurman Th.C.A. Colenbrander (18441 – 1930). Geesje maakte daar de wandschilderingen. (Fig. 7.3).
Veel later, na Taco’s dood, beschrijven in-memoriamschrijvers de verzameling in diens huis: “ ...eene prachtige collectie: werk van de groote Fransche en Hollandsche meesters, antiquiteiten, oud tapijtwerk, oud-Delftsch, enz. bijeengebracht tot een geheel van omgeving, die men als de spiegel van zijn persoonlijkheid zou kunnen beschouwen5. Een ander: “De schilder was een bewonderaar van het oude Nederlandsche kunstambacht en wist zijn voortbrengselen met inzicht te verzamelen. Getuige de antieke
84
zaal, die (hij) op villa Geesina bij Scheveningen inrichtte en waar de fraaie zaken onzer beeldhouwers in hout en de produkten onzer ceramiek- en faïencefabrieken gewaardeerd kunnen worden.”6.
Over het huis in Vries zijn we geïnformeerd door Geesjes schilderij dat Interieur van Rezzago genoemd wordt. In het hoofdstuk Rezzago is aangetoond dat het, preciezer gezegd, om het atelier gaat. Zo stellen wij ons een schildersatelier niet voor. Maar in vroeger tijden leken die schildersateliers überhaupt wel huiskamers7.
Kijken we dan eens naar Geesjes latere atelier in Kortenhoef, beschreven in de Appendix Haagse schilders. Het was vast geen geldgebrek dat Geesje noopte tot die sobere inrichting. Samen met de informele aanleg van het stukje grond bij het atelier wordt de indruk gewekt dat Geesje hield van eenvoud in de omgeving en dat het rijke burgerinterieur Taco’s smaak weerspiegelde.
Aan het eind van de negentiende eeuw begonnen vrouwen zich als groep te manifesteren. In Nederland werd door een aantal dames het plan opgevat, op aanschouwelijke wijze in Den Haag een tentoonstelling te wijden aan de beroepen waarmee vrouwen de kost verdienden en hoe slecht hun positie daarin was.
De leden van de “Regelingscommissie” onder voorzitterschap van Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk bereidden de verschillende afdelingen van de tentoonstelling voor. Geesje was lid van deze commissie. Waarom was ze er niet bij toen de groepsfoto werd genomen?8
De “Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid” werd gehouden in de zomer van 1898 in een speciaal ontworpen tijdelijk complex aan de Scheveningseweg. De Rubriekscommissie Beeldende Kunsten werd gevormd door “mevr. Mesdag-van Houten, mevr. Bilders-van Bosse en mej. Barbara van Houten”.9 Geesje nam in deze rubriek deel met haar schilderij Moestuin en een aquarel (of tekening) Binnenhuis. Zij was kennelijk één van de “bekende kunstenaressen” die aan de strenge eisen van de “Rubriekscommissie” voldeden. Topstuk van dit onderdeel was het inhuldigingsportret van koningin Wilhelmina dat Thérèse Schwartze in opdracht van het Hof had geschilderd. De kunstcriticus Loffelt schrijft10 over deze afdeling van de tentoonstelling: “Die gehoopt had wat nieuws op deze schilderijententoonstelling te zullen leren kennen heeft zich teleurgesteld gezien. De beste werken der verzameling zijn oude, hoewel goede bekenden die we evenwel met groot genoegen weerzagen”. Een van die goede bekenden van Loffelt is de “frisse moestuin met zonnebloemen11, zoo stralend van buitenlucht en daglicht, door Mevrouw Taco Mesdag”.
Overigens vertoonden de onderwerpen van de kunstwerken geen verband met het motief van de tentoonstelling. Beeldend kunstenaressen hadden het helemaal niet slecht. Wel vonden enkele mannelijke kunstenaars inspiratie in vrouwen die op de tentoonstelling hun beroep uitoefenden (Jan Toorop, Isaäc Israels)
In 1913 werd in Amsterdam de “Tentoonstelling De Vrouw 1813-1913” gehouden in het kader van het 100-jarig jubileum van de Nederlandse monarchie. Aangetoond werd hoezeer de opleidingsmogelijkheden voor vrouwen waren verbeterd en hoeveel meer zij nu konden op terreinen die voorheen alleen door mannen werden betreden.
Geesje was, net als Hendrika Schaap-van der Pek, die zij kende uit Kortenhoef, en Suze Robertson, lid van de sub-commissie voor de afdeling beeldende kunst en toegepaste
85
kunst. Thérèse Schwartze was voorzitter, Hendrika van der Pek secretaris. De commissie beoordeelde de kwaliteit van de ruim 600 ingezonden werken. Er werden er 357 toegelaten. De commissie was verveeld door het grote aantal stillevens met of zonder gemberpotten en deed een gejuich opgaan als er ook eens een landschap werd ingediend.
“Dit lidmaatschap was een verdienstelijke onderscheiding, en het zal haar een aangename verrassing zijn geweest de praestaties van de vrouw op dat gebied te hebben mogen ontvangen en beoordelen, want waarlijk die afdeling van de tentoonstelling was hoogst interessant”. Aldus Koppius. Zelf was Geesje aanwezig met G109 Schemering, G135 Buurmans stoepje en G100 Landschap.
In de besprekingen door de pers hebben we Geesjes inzendingen niet vermeld gezien. Suze Robertson wordt uitgebreid geprezen in de NRC van 20 mei 1913, die over het geheel van de inzendingen Beeldende kunsten zegt dat er “pit in zit”. Wel werd in het algemeen door de kritiek opgemerkt dat de vrouw op het gebied van de beeldende kunst geen enkele ontwikkeling liet zien sinds 1898. Maar de enige die met iets nieuws kwam, Jacoba van Heemskerck met haar naar het kubisme neigende werk, werd neergesabeld. Had ze ook maar niet het gezelschap van Piet Mondriaan en Jan Toorop moeten zoeken12.
De archieven van de beide tentoonstellingen bevatten wel notulen van de bestuursvergaderingen, maar verslagen van de commissies die de inzendingen voor de afdeling Beeldende Kunsten voorbereidden hebben we niet kunnen vinden. We kunnen Geesjes activiteit bij deze tentoonstellingen dus niet beoordelen. Heeft ze zich in 1898 zo onderscheiden dat men haar in 1913 weer vroeg?13
86
Dokter Van Calcar, Geesjes vader, had in 1887 de praktijk inclusief het woonhuis overgedragen aan een opvolger, dokter Beekhuis. De kinderen waren in de loop der jaren uitgezwermd over het hele land. Pieter niet eens zo ver, de boomkwekerij was in Sappemeer. Drie dochters dreven een kostschool in Voorst. Geesje was kunstschilder in Scheveningen. Fenna was weer thuisgekomen. Korte tijd later vestigde het nu geslonken gezinnetje zich in Den Haag, om dicht bij de plek te wonen waar concerten werden gegeven. Een ding heeft vader Berend, waarschijnlijk zeer tot zijn spijt, moeten achterlaten: het Zicht op het Achterdiep in Sappemeer, dat Geesje op een deurpaneel had geschilderd. (Fig. 1.6)
Moeder Barbera is daar in Den Haag heel oud geworden, 90 jaar. Voor schilders zijn oudere mensen heel gewilde modellen: ze hebben interessante gelaatstrekken gekregen, en ze zijn niet meer zo mobiel, blijven geduldig poseren. Daardoor is Barbera vereeuwigd in verf, marmer en metaal: door Gerke Henkes14 en Sientje Mesdag en door Fré Jeltsema.
De familie koestert daarover een aantal anekdotes. Tijdens de Duitse bezetting stond de buste van Barbera in het huis van een van de dochters van Pieter en haar gezin. (Fig. 7.4). Een meisje kwam solliciteren naar een dienstje, zag het beeld op de marmeren zuil, en dacht dat het koningin Emma was. Ze zei gerustgesteld “Ik zie het al, u bent ‘goed’”. In tegenstelling tot de Nederlanders die “fout” waren in de oorlog.
Het schilderij dat Sientje gemaakt had van Geesjes moeder ging naar een tentoonstelling. Maar omdat Barbera anoniem wilde blijven, kreeg het de titel mee “Portret van oude dame”15 Dat portret heeft onlangs opnieuw op een expositie gehangen. Inmiddels leeft Barbera al 85 jaar niet meer. Tijd dus om haar identiteit te onthullen. Maar de tentoonstellingscommissie wilde daar niet op ingaan. Met het gevolg dat Barbera in de uitzending van TV-West verscheen als “portret van een vissersvrouw”.
Bij de nadering van het 50-jarig huwelijksjubileum van Sientje en H.W. in 1906 werd het initiatief genomen om hun een speciaal ontworpen legpenning aan te bieden16, een geliefd gebruik bij gedenkwaardige data. Door deze gouden medaille moest de dank van het
87
Nederlandse volk worden uitgedrukt voor de omvangrijke schenking die het echtpaar in 1903 aan de staat had gedaan bij de overdracht van de kunstcollectie Mesdag, nu Museum Mesdag. Voor het ontwerpen van die penning werd Frederika Jeltsema aangezocht, een begaafde beeldhouwster en penningmaakster17.
Frederika was geboren in Uithuizen en zij had enige tijd onderwijs gevolgd op Minerva, voordat ze in Amsterdam tot tekenlerares en beeldhouwster werd opgeleid1818. Haar werk werd zeer gewaardeerd en ze werd in de gelegenheid gesteld op verschillende plaatsen in het buitenland zich verder te ontwikkelen. In 1904 won zij de Prix de Rome. Ook als persoon was zij op school geliefd, en zij ging geregeld met haar vriendinnen zwemmen in het zwembad aan de Heiligenweg.
In 1905 werd zij in Parijs aangehouden door de politie, die haar aanzag voor een man in travestie. Medisch onderzoek in Nederland wees uit dat men voor de aangifte bij de burgerlijke stand niet goed had gekeken19. De geboorteakte van 4 oktober 1879 spreekt van een kind van het vrouwelijk geslacht, “aan het welk de voornamen Frederika Engelina gegeven zullen worden.” Daaraan is 27 jaar later de volgende vermelding in de kantlijn toegevoegd:
Bij vonnis der arrondissementsrechtbank te Groningen van de levenden - ingeschreven in het register van geboorten der gemeente Uithuizen, den elfden Mei negentienhonderd zes is bevolen, dat in plaats van het nevenstaande voor “dochter” (vrouwelijk geslacht) wordt gelezen “zoon” (mannelijk geslacht) en dat de voornamen “Frederika Engelina” worden veranderd in “Frederik Engel”.
Uithuizen, den dertienden Mei negentienhonderd zes. De Ambtenaar der Burgerlijken Stand der gemeente Uithuizen (get.) Bakker Aldus aangetekend door mij Griffier bij de Rechtbank te Groningen, den 16en Mei 1906
De baker of de dorpsdokter valt niets te verwijten. Deze gevallen komen zo weinig frequent voor dat ze niet tot de normale praktijkervaring behoren. In 1906 moest er een professor aan te pas komen om de zaak te klaren. Men zou kunnen denken: door de aanwezigheid of het ontbreken van een Y-chromosoom in de celkernen van een individu ligt de sexe ondubbelzinnig vast en daarmee de uiterlijke kenmerken. Zo simpel is het niet. Het is gebleken dat in een menselijk embryo de eerste zeven weken nog geen verschil tussen een jongen en een meisje is te zien. Pas daarna differentiëren zich de organen, die in een intermediaire vorm kunnen blijven steken. Een interpretatiefout is dan gauw gemaakt. De geslachtsverandering voltrekt zich in zo’n geval meer in de hoofden van de omgeving dan in het lichaam van de betrokkene.
Door geremde hormoonproduktie kan baard- en snorhaar afwezig blijven. Het Algemeen Handelsblad (mei 1906) weet te melden dat Jeltsema “vrouwelijke gelaatstrekken en dik hoofdhaar” had, en volgens het Nieuws van den Dag (18 mei 1906) onderscheidde Jeltsema zich door “lichamelijke kracht” en “voorliefde voor lichaamsbeweging”. Over de stem van Jeltsema wordt niets gemeld. Wel kreeg hij na de administratieve geslachtsverandering stemrecht.
Na zijn dood werd het bericht van zijn advocaat dat “alles in orde” was onder het kastpapier van zijn bureaula gevonden, bewaard als een geheime schat. Daaruit blijkt wel hoezeer deze zaak zijn leven heeft beheerst.
Toen Frederika eenmaal had besloten om als Frederik verder te leven voelde hij zich een stuk beter. Conclusie van het Nieuws van de Dag: “Zoo is dus ... het fraaie, veelgeprezen medaillon-relief met de portretten van het gouden bruidspaar Mesdag als het laatst bekende werk van “juffrouw” Jeltsema, een uiting van gerijpt mannelijk talent.” Voorts zegt de krant, van hem nog grootse dingen te verwachten.
Het Haagse schildersmilieu heeft de geslachtswisseling van Fré Jeltsema kennelijk goed verwerkt, want ook voor de 80-ste verjaardag van H.W. mocht hij een penning maken20.
Waarschijnlijk kende Fré de familie Mesdag door hun gemeenschappelijke geboortegrond. Hij werd een goede bekende van de beide toen kinderloze echtparen Mesdag, en werd vooral Geesjes protégé. Die rol van maecenas werd vaker gespeeld door welgestelde particulieren. Taco heeft vaak collega’s financieel bijgestaan: “Klopte men bij hem aan om steun, dan hielp hij op zoo’n kiesche en bedekte wijze dat soms zijne huisgenooten van deze daad zelfs niets vermoedden”21 en “De hedendaagse uitingen onzer kunstnijverheid vonden in Taco Mesdag dikwijls een deelnemend beschermer”.22 H.W. kocht goeiïg onevenredig veel werk van de opdringerige Italiaan Mancini, en er werden grote schenkingen gedaan aan Pulchri en aan het huidige Groninger Museum.
In 1909, Taco leefde toen al niet meer, betrok Jeltsema de aanbouw van Villa Geesina, de voormalige Dordtse kamer, waar hij ook na zijn huwelijk in 1926 met de tien jaar oudere Jeanette (“San”) Blom zou blijven wonen. Dit contact met de veel jongere Fré Jeltsema, door Geesje haar “huisgenoot en pleegzoon” genoemd23 kan verklaren waarom
88
Geesje haar atelier in Kortenhoef in 1910 verkocht: zij had toen thuis kunstenaarsgezelschap. Fré is veel met Geesje opgetrokken, ze maakten samen reizen24. Hij heeft Geesje en haar moeder Barbera de Boer meermalen uitgebeeld: van beiden maakte hij een buste (Fig. 7.2 en 7.4) en een legpenning (Fig. 7.5). Bij Pulchri exposeerde hij aanvankelijk veel, vanaf 1910 is hij bijna jaarlijks present met soms wel vier inzendingen, maar na 1920 zien we zijn naam daar niet meer in de tentoonstellings-catalogi. Jeltsema heeft zeer fraai afgewerkte beeldhouwwerken geproduceerd, die sterk geïnspireerd zijn door klassieke voorbeelden, misschien te sterk (Fig. 7.6). De penningkunst kende na 1910 een grote opleving met o.a. Van der Hoef en Wienecke25, maar Jeltsema heeft hierin geen rol gespeeld; hij heeft nog maar enkele opdrachten gehad, die hij alle in de van hem bekende stijl realiseerde. De verwachtingen van het Nieuws van de Dag zijn niet uitgekomen.
Fré werd ook na Geesjes dood in 1936 volgens haar wens in staat gesteld om financieel goed verzorgd in Villa Geesina te blijven wonen. Daar was hij bijna dertig jaar haar huisgenoot geweest. Langer dan Taco. Hij scheidde en hertrouwde. Hij verkocht het huis in 1960 en overleed, na een ongewone levensloop, in 1971. Vergeten, net als zijn weldoenster. Fré Jeltsema heeft echter wel een bekend monument nagelaten: het standbeeld van Johan de Witt op de Plaats in Den Haag (Fig. 7.7).
Dat krijg je niet zo geruisloos weg als de Taco Mesdagzalen.
89
90
Taco was tamelijk zwijgzaam. Een introverte man. (Fig. 8.1). Sommige mensen hielden hem voor wereldvreemd, maar volgens Geesje wist hij beter wat er in de wereld omging dan menig ander1. Hij was zonder twijfel sociaal voelend, hij hield zich bezig met het Weduwen en Wezen Fonds van Pulchri. Ook is hij hoog gestegen op de maatschappelijke ladder: tijdens de wereldtentoonstelling van 1897, dat is die in Brussel, was hij regeringscommissaris voor Schoone Kunsten, een onbezoldigde erefunctie. In die hoedanigheid raakte hij in een rel betrokken, toen hij besloot om een schilderij waar een groot deel van het publiek aanstoot aan nam, uit het openbaar te verwijderen. Er volgde een rechtszaak, maar Taco werd in het gelijk gesteld2. Twee jaar later, 1899, was de minister van Binnenlandse Zaken een van de gasten die hun opwachting maakten op de zeventigste verjaardag van Taco, volgens Het Dagblad van 22 september 1899. In 1902 overleed Taco. Hij was immens geliefd, er waren veertig grafkransen. De begrafenis had plaats op Oud Eik en Duinen, waar Taco’s grafsteen nu nog te zien is. Minstens drie kranten (de Nieuwe Courant, het Nieuws van de Dag, en de Nieuwe Rotterdamsche Courant) wijdden in hun redactionele kolommen persoonlijke aandacht aan het overlijden van Taco, met bijdragen van onder andere A.C. Loffelt.
Pulchri besloot een eretentoonstelling voor Taco te houden, gecombineerd voor hem en voor Van Thol, een veelbelovende jonge schilder, die tragisch onder de paardentram
91
was gekomen rond diezelfde tijd. Een inventaris van de tentoongestelde werken van Taco is in de Appendix toegevoegd. In de stad Groningen zijn een straat en een plein naar Taco Mesdag vernoemd. Maar dat had een andere reden.
De zoons van Klaas Mesdag hadden de passie voor het verzamelen van schilderijen van hun vader geërfd. Taco had een collectie aangelegd die misschien in aantal maar in kwaliteit niet onderdeed voor die van H.W. volgens Koppius. Dat betekent een verzameling van het niveau van Museum Mesdag. Hij omvatte minstens een honderdtal schilderijen in olieverf en waterverf. Al in 1882 sprak Gabriel, zoals we zagen, met bewondering over de collectie en de goede smaak van de heer Mesdag, en begreep hij dat ZEd. heel rijk moest zijn. Na Taco’s dood in 1902 bood Geesje het Groninger Museum – dat toen nog Museum van Oudheden voor de provincie en stad Groningen heette – aan, om een aanzienlijk deel van die collectie daar te laten opnemen. Zie Appendix.
In het Museum van Oudheden, gesticht in 1890, liep men reeds enkele jaren met een plan voor uitbreiding rond. Taco’s broer, Gilles, was penningmeester van het oprichtingscomité van het museum. Vermoedelijk heeft het echtpaar Mesdag toen al overwogen wat de beste bestemming voor de kostbare collectie zou zijn in een gezin zonder een directe erfgenaam. Taco had omstreeks 1900 nog sterke banden met de stad Groningen, hij was tot erelid van Pictura benoemd bij de viering van zijn zeventigste verjaardag3. Pictura hield lezingen in een zaal van het museum, en exposeerde daar, onder andere werk van Van Hoytema, Van Gogh, Toorop en Thorn Prikker. Van deze tijdelijke exposities is het maar een kleine stap naar het idee van een permanente expositie van de Haagse School. Zo zien we dat na Taco’s dood op 4 augustus 1902, het bestuur van het museum al op 23 augustus Geesjes aanbod aanvaardde, op voorwaarde
92
dat Pictura, die de beoogde grote bovenzaal in gebruik had, ervoor wilde wijken4. Dat was enkele maanden voordat H.W. zijn collectie aanbood aan de staat der Nederlanden, in oktober 19025.
Hoewel Villa Geesina een kast van een huis is, moet het er wel behoorlijk vol gehangen hebben. Het was dus niet een onbeduidend gebaar van Geesje. Men moet geloven dat er menig dierbaar stuk mee zou gaan, en dat de wanden kaal achterbleven: natuurlijk was het niet uitsluitend de privéhobby van de nu overleden echtgenoot, maar even zozeer een stukje van Geesjes leven. Ook financieel was het een groot gebaar. Topstukken van de Haagse School en Franse schilders van Barbizon deden toen ook al zo’n f 1000. (H.W. had zelfs enkele Franse meesters van 5 tot 6 duizend gulden6). Dus het gaat om een schenking van zeker f 100.0007. Ter vergelijking: een houten atelier, het huis op palen, werd voor ongeveer f 1000 verkocht. Om het enigszins in hedendaagse termen te vertalen zou je aan tien miljoen moeten denken, toevallig ook een prijs die honderd meesterwerken van een ton ieder nu zouden opbrengen. Een andere vergelijking is ook instructief. Voor de bewaking werd een suppoost aangezocht tegen een vergoeding van ca. 70 cent per middag . Na hoeveel jaar heeft hij het salarisequivalent van die schilderijen bereikt? In het jaar 2379. Overigens staat de schenking van Geesje niet op zich zelf. Het eerstekamerlid Jan Evert Scholten liet in de nieuwe vleugel op zijn kosten een zaal in oud-Nederlandse stijl inrichten, en er kwamen bij dezelfde gelegenheid nog enkele kamers bij in de stijl van uitgelezen historische perioden, een geliefd museaal onderwerp.
In die jaren was het museum zeer afhankelijk van het mecenaat. De beschermheer van het museum, de grootgrondbezitter Jhr. Van Panhuijs en het eerstekamerlid J.E. Scholten, zoon van de industrieel W.A. Scholten die zijn fortuin aan aardappelmeel en strokarton dankte8, hoorden tot de zeer rijke families van Groningen, met een geërfd bezit van de rond de 5 miljoen. Voor Geesje betekende haar schenking vast wel een groter persoonlijk offer dan de aanbieding van die stijlkamer door Scholten: toen Taco trouwde bracht hij een erfenis van f 191.000 mee9. En ook had het gebaar van Geesje de meest verstrekkende gevolgen voor het Groninger Museum. Het was hierdoor, dat het museum zich steeds meer ontwikkelde tot een kunstmuseum10/sup>. Geesje werd dan ook beloond met het erelidmaatschap van het museum1.
Op 18 februari 1903 was de plechtige opening van de nieuwe vleugel van het Groninger Museum (Fig. 8.2) en de aldus gedoopte Taco Mesdagzaal in aanwezigheid van kopstukken uit het openbaar bestuur, beschreven in de breedsprakige berichtgeving in de kranten die toen gebruikelijk was12. Om onduidelijke redenen ontbrak Geesje bij die plechtigheid, waar ze haar voormalige huisgenoot jhr. Van Panhuijs had kunnen ontmoeten. Vond ze de reis te bezwaarlijk, hield ze niet van publieke aandacht, was ze ziek, treurde ze nog om Taco? Of vond ze al die plichtplegingen een beetje zonde13 van haar tijd? Vreemd genoeg wordt hierover in de kranten niet gerept, noch in het danktelegram namens het museumbestuur van die datum, dat nog bewaard is gebleven. De reis en het verblijf in Groningen of desnoods in Vries kan geen verhindering geweest zijn. Nog in oktober 1902 had Geesje vanuit Groningen een brief aan het Pulchribestuur geschreven (Fig. 8.3). Ze was in die tijd enige maanden bezig met het hangen van de schilderijen14, wat ze trouwens heel modern deed in het licht van de toenmalige opvattingen van de museumwereld. Niet zo dat je nergens meer het behang kan
93
94
ontwaren, maar ruim zoals in een stijlvolle huiselijke omgeving - waarvoor ze in de krant uitbundig wordt geprezen. Wel heet ze dan Mevrouw Mesdag-van Calcar naast het informele “Taco Mesdag” dat gereserveerd blijft voor de aanduiding van kunstenaars. Het had nog slechter gekund: soms noemt iemand haar Mevrouw Taco Mesdag. Nog steeds gelooft men in kringen van krantenlezers en journalisten, dat alleen een man kunstschilder kan zijn, en een dame voorbestemd is om een huiselijke sfeer te creëren, ook al hangen er van Geesje net zo goed schilderijen als van Taco. Waar is die ondernemende meid met verfspatten op haar vingers en op haar rok, die vanuit een wankel roeibootje een molen zit te schilderen? Dat kan je je ook wel moeilijk voorstellen als je Mevrouw Mesdag bij het jubileum van Anna Abrahams ziet (verder in dit hoofdstuk) of die elegante dame met schildersezel van eerdere datum (Fig. 2.2). Maar toch moet Geesje nog als vijftigjarige op die manier de Kortenhoefse Molen gemaakt hebben.
Meteen na de opening van de Taco Mesdagzaal (Fig. 8.4) en de aanbieding van het erelidmaatschap van het museum, zegt Geesje nog weer eens 47 aquarellen toe, op voorwaarde dat de kleine bovenzaal gelijkmatig wordt verwarmd (notulen 18 feb. 1903). Vanaf die datum is er in de notulen van de vergaderingen van het Groninger Museum voortdurend sprake van de aanleg van een verwarmingsinstallatie, die er uiteindelijk ook is gekomen.
Op 18 juli 1903 bezoeken Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik de Taco Mesdagzaal. De conciërge had opdracht gekregen “een amerikaanschen kamerschuier” te kopen voor het vloerkleed15.
Het duurt even voordat de aquarellenzaal wordt geopend. Het wachten is op de
95
inrichting ervan door Mevrouw Mesdag. Die is zeer druk bezig met een ander projekt: de bouw van haar atelier in Kortenhoef. Inmiddels heeft H.W. ook drie schilderijen aangeboden. Die worden in dank aanvaard, maar er is voorlopig geen goede plek voor. Op 18 maart 1905 vindt dan eindelijk de opening plaats. Geen spoor van aanwezigheid van Geesje bij deze gelegenheid. (Voor de inhoud van de twee Taco Mesdagzalen zie Appendix. Er waren twee aquarellen van Taco en Geesje bij, Fig. 8.5 en 8.6).
Op 2 februari 1906 behandelt het bestuur de definitieve bouwplannen voor een tweede nieuwe vleugel, de Noord-vleugel, kosten f 38.380. In het archief zijn drie ongeadresseerde en ongetekende brieven uit 1905, waarin sprake is van een aanbod van f 10.000 door “iemand die voorlopig onbekend wenscht te blijven”. Pas in de notulen van 19 maart 1908 blijkt terloops dat Geesje de gulle schenker is geweest: de bovenzaal van de Noordvleugel van het museum is bedoeld voor Pictura, dat een financiële compensatie zal ontvangen als het ook hier weer het veld zou moeten ruimen. Sientje en H.W. hebben f 5000 bijgedragen in de bouwkosten. Geesje werd uit dankbaarheid voor haar genereuze gift aan het museum ten behoeve van Pictura tot erelid van Pictura benoemd16. Het is interessant om op te merken dat Geesje, die al sinds 1880 exposeerde bij Pictura, in haar Groningse jaren nog geen gewoon lid geweest kan zijn: de “wet” van Pictura liet pas vanaf 1885 vrouwelijke leden tot het kunstlievend genootschap toe17. Bij het honderdjarig bestaan van Pictura had de voorzitter, prof. mr. dr. H.W.C.C. Bordewijk, op zijn tien dichtbeschreven spiekblaadjes geen plaats meer voor de naam van Geesje, en wordt de schenking van de Taco Mesdagzalen toegeschreven aan uitsluitend H.W.18.
De opening van de Pictura-vleugel van het Museum van Oudheden vindt plaats op 17 mei 1907. Geesje, ten derde male uitgenodigd, schrijft een briefje om zich te excuseren: “Met erkentelijkheid voor Uwe uitnodiging heb ik de eer U mede te delen dat ik tot mijn groote spijt niet de opening der nieuwe zalen van Uw museum kan bijwonen, omdat ik bezig ben een reisje door Friesland te maken”19. Wat een doorzichtige uitvlucht!
Zo heeft Geesje weer niet de gelegenheid gehad Jhr. Van Panhuijs te ontmoeten, die als beschermheer van het museum ook was uitgenodigd. Deze staatsman, nu met pensioen, was in zijn geboortehuis, kasteel Nienoord in Leek gaan wonen. Sinds die tijd aan de Oosterstraat in Groningen was er voor beiden wel iets voorgevallen: Geesje was getrouwd en twintig jaar later weduwe geworden. Van Panhuijs’ vrouw was gestorven en hij was hertrouwd. Zijn zoon Hobbe, burgemeester geworden van Leek, was getrouwd en had een zoon en een dochtertje. Van Panhuijs was dus grootvader.
Samenvattend: Geesje heeft in de jaren 1902 tot 1908 drie belangrijke activiteiten ten aanzien van het Groninger Museum ontplooid: de schenking van een collectie olieverfschilderijen, de schenking van een collectie aquarellen, en tenslotte een grote bijdrage in de bouw van een vleugel van het museum tot herstel van de rechten van huurder Pictura. Met de twee Taco Mesdagzalen bezat Groningen nu een volwaardige pendant van Museum Mesdag in Den Haag. Het schildersechtpaar is symbolisch in de zalen aanwezig, Taco in de vorm van een borstbeeld gehouwen door Charlier, en Geesje gehuld in oud-Groningse klederdracht (al is die niet geheel authentiek) op een groot doek afgestaan door de schilder ervan, Christoffel Bisschop (Fig. 4.2). Dit klederdrachtcostuum is eveneens in het bezit van het museum, het werd in 1926 door Geesje geschonken2020. Het schilderij heeft overigens ook enige tijd in het Stadhuis van Groningen gehangen21.
Maar het gaat verkeren. In 1951 wordt er inderdaad gesproken van de Taco
96
Mesdagzaal met de schouw (dat is de schilderijenzaal van 1903), en de aquarellenzaal, maar heet de laatste nog wel tweede Taco Mesdagzaal?22. Zelfs in 1962 wordt de aquarellencollectie nog uitvoerig beschreven in een krantenartikel. De schilderijenzaal is echter kennelijk op dat moment ingericht met een tentoonstelling over Slauerhoff. Weliswaar worden Taco en Geesje uitdrukkelijk genoemd als de schenkers van de aquarellen, maar de aanduiding Taco Mesdagzaal valt niet meer. De ster van Geesje en Taco is ook in een ander opzicht verbleekt: hoewel ze toch als volwaardige Pulchri-leden midden in de kunstwereld vertoefden, worden ze door het hierboven genoemde krantenartikel in de rol van toeschouwers gedrukt, die het aan “hun familierelatie en artistieke banden” met H.W. en Sientje, de “grote verzamelaars”, te danken hebben dat ze “gemakkelijk in de gelegenheid” zijn om de “ontwikkeling van de Haagse School van zeer nabij te volgen en vaak de fraaiste werken aan te kopen”23. Hoe groot zou de verzameling van H.W. nou helemaal geweest zijn als Taco niet braaf de zaak van Pa in bloei had helpen houden? Immers, zonder die erfenis door het overlijden van Klaas Mesdag was dat tempo van verwerven van schilderijen en de bouw van zijn museum ondenkbaar geweest24.
Een kwart eeuw later wordt ons in het indrukwekkende werk “Genealogie en geschiedenis van het geslacht Mesdag”25 zelfs gemeld dat, in tegenstelling met H.W., Taco “slechts zijdelings betrokken raakte bij het kunstleven in den Haag”. Hoezo zijdelings? Wordt hier gezinspeeld op Bauffe ter achterzijde, Gabriel ter linkerzijde, Bisschop ter overzijde, korter gezegd: aan alle zijden omringd door bevriende collega-schilders?
Nauwelijks tien jaar na Geesjes dood is het doek gevallen voor de Taco Mesdagzalen. In een persbericht van het Groninger Museum van het jaar 1980 heet het:
97
“Lange tijd was in het museum een Mesdagzaal ingericht, tot, na 1945, veranderende opvattingen en ruimtegebrek, daaraan een einde maakte”. Trouwens ook de ster van Paul Gabriel wil inmiddels niet zo helder meer schijnen. Hij figureert in het persbericht als de bekende “Gabriël Roelofsz”26.
Geesje had haar eerste schenking gedaan “mits deze zaken in eene afzonderlijke zaal, welke het opschrift zaal Taco Mesdag moet dragen, worden geplaatst en met bepaling, dat in die zaal nooit andere voorwerpen zullen mogen worden geplaatst”27. Dus nu zie je hoeveel beter H.W. zijn zaken regelde dan Geesje. Haar raadsman, mr. Ten Bruggen Cate (een aangetrouwde neef van Taco), had haar kennelijk onvoldoende geadviseerd. Toegegeven, de voorwaarden van H.W. hebben ook ernstige bezwaren opgeleverd: de schilderijen mochten niet verplaatst op de wanden, noch buiten het museum uitgeleend worden, al zijn de voorwaarden met medewerking van de erfgenamen later plooibaarder gemaakt. Het gevolg was wel dat Museum Mesdag lange tijd een slecht bezochte en bedroevend ouderwetse indruk maakte met die opzichzelf mooie werken te dicht op elkaar, in te donkere ruimten, zonder kans om ze elders te kunnen bewonderen28. Dat is toch altijd nog een stuk beter dan het lot van Geesjes schenking. Die heeft, zoals we hebben gezien, voor het museum problemen opgeleverd op het gebied van ruimte en voorzieningen. In het algemeen hoeft een museum helemaal niet zo happig te zijn op een zogenaamde schenking: het brengt soms grote kosten aan ruimtebeslag, onderhoud en verzekering met zich mee, die niet gecompenseerd worden door blijvend grote belangstelling van het publiek. Er is een tendens om zo’n schenking onder te brengen in een stichting “vrienden van” de betrokken schenking29. Maar als een schenking een last wordt, niet meer in de collectie past, en er aan de geaccepteerde
98
voorwaarden niet meer kan worden voldaan, kan hij misschien beter worden teruggegeven.
Ergens na 1945 zijn de Taco Mesdagzalen in het niets verdwenen, de bestemming van de zalen veranderd, de collectie ontmanteld, de buste van Taco zoek30, de naam vergeten. Wat is er over van de holle frase in de krant van 1903: “De naam van Taco Mesdag en die van de milde geefster” (waarvan de naam toen al even niet in herinnering wilde schieten) “zullen ten allen tijde in dankbare herinnering voortleven”.
Ja, wat is daar eigenlijk van over?
Scholten jr. en de al vaker in verband met Geesje genoemde Van Panhuijs (Fig. 8.7) raakten in de winter van 1892/93 beiden betrokken bij de hevige arbeidsconflicten in Oost-Groningen. Door de lage prijzen en de mechanisatie in de landbouw waren de omstandigheden van de arbeiders allerbedroevendst. Er ontstond een revolutionaire stemming met vergaderingen van de Sociaal Democratische Bond, opstootjes en stakingen. Van Panhuijs was in 1883 benoemd tot commissaris des Konings van de provincie Groningen. In die functie was hij belast met de handhaving van de openbare orde. Daartoe deed hij een beroep op het leger en de marechaussee. Die maakten zich niet geliefd door hun hardhandige optreden. Toen een van de soldaten, een huzaar, bij de strokartonfabriek van Scholten in Sappemeer een baal stro wilde halen werd hij door een groepje arbeiders gemolesteerd. Andere militairen kwamen hun collega te hulp en losten schoten op de opstandige menigte, waarbij zes mensen gewond raakten. In het daarop volgende proces vielen zware straffen. Niet voor de militairen31.
Van Panhuijs had geen enkele sympathie voor het socialistische gedachtengoed, en hij tolereerde de maatschappelijke onrust absoluut niet, maar hij had wel degelijk begrip voor de onvrede onder de arbeiders. Hij schreef eens aan de minister van Binnenlandse Zaken32:
“De zich thans luchtgevende haat en verbittering van den arme tegen den rijke zijn de zeer verklaarbare gevolgen van de miskenning, de vernedering en de verdrukking welke de arbeidende stand gedurende vele geslachten van den kant der vermogende landbouwers, onder wie nooit dan bij uitzondering iemand zich om het stoffelijk of geestelijk welzijn van den arbeider bekreunde, te verduren heeft gehad.”
Tijdens deze roerige periode is Van Panhuijs benoemd tot Commissaris der Koningin in de provincie Overijssel, maar al op 29 juni 1893 werd hij vice-president van de Raad van State. De president van deze hoogste staatsinstelling is de koning. Daarmee was Jhr. mr. Bram van Panhuijs de “onderkoning”33 van Nederland geworden.
Hoe zeer hij ook als bestuurder in al zijn functies was geroemd, op 6 november 1907 maakte hij een fatale beoordelingsfout. Op kasteel Nienoord, het huidige Nationaal Rijtuigmuseum, wordt het als volgt beschreven:
“Het gebeurde op de dag van 6 november 1907. De heer en mevrouw van Panhuijs bezochten die dag de stad Groningen, ook het Academisch Ziekenhuis. De heer van Panhuijs jr. en zijn jonge vrouw gingen naar Leeuwarden in Friesland. Ze troffen elkaar in het huis van de burgemeester van Groningen, waar ze met hun vieren door de burgemeester en zijn vrouw voor het eten waren uitgenodigd. Omdat het weer zo slecht
99
was, er was een dichte mist, vroeg de burgemeester de bezoekers uit Leek om te blijven slapen. Maar ze wilden naar Leek, daar waren de twee kleinkinderen, de kinderen van Van Panhuijs junior, die op de thuiskomst van hun ouders wachtten.
“De koetsier raadde een langere — maar veiliger — route naar Leek aan, maar Van Panhuijs koos de weg langs het Hoendiep, een kanaal ten Westen van de stad. Nabij het dorp Hoogkerk raakte de reiswagen met de vier en de koetsier en de palfrenier te water. Had de koetsier door de dikke mist een bocht in de weg niet gezien? Waren de paarden misgestapt in de berm van de weg? We weten het niet.
“De palfrenier, zijn naam was Meindert van Wijk, had de sleutel van de wagen, waarvan het portier aan de achterkant zat. Maar hij was in het water geraakt en verdronk. Er kwamen mensen uit hun huizen op het geschreeuw af, ze hoorden mevrouw van Panhuijs roepen: “Lieve mensen, help ons!” Maar ze konden de wagen niet open
krijgen. Ze legden ladders over het water naar het dak van de wagen, maar er was niets meer aan te doen. De paarden en de koetsier werden gered. Binnenin de wagen hadden de vier mensen wanhopig geprobeerd om het plafond stuk te slaan, zoals later bleek uit krassen en scheuren.
‘s Nachts kwamen de Van Panhuijsen nogmaals in het ziekenhuis in Groningen aan, maar deze keer in lijkkoetsen, vier lijkkoetsen. Een enorme tragedie, die in de hele provincie en het hele land weerklonk. Er waren twee begrafenissen, een plechtig en kostbaar, op Nienoord, voor de familie, en een armoedige en eenvoudige in Tolbert, waar de moeder van Van Wijk en anderen huilden bij het graf van de jonge man, waar de bloemen en de kleding niet zo overdadig en duur waren en het verdriet rauwer.”
De schaatsen van Meindert van Wijk liggen nog op Nienoord.
100
Deze geschiedenis heeft in de provincie Groningen bijna de status van legende gekregen, en ook nu nog komt het verhaal los als de naam “Van Panhuijs” valt. Ook op Geesje en haar familie in Sappemeer moet het vreselijke ongeluk een diepe indruk hebben gemaakt.
In de beschrijving van de uitgebreide inboedel van Nienoord, die na het ongeval is verkocht, staat een aantal schilderijen vermeld, meest portretten. Helaas zonder vermelding van de auteurs. Eén ervan draagt als titel: Havengezicht met schepen. Getaxeerde waarde: f.600,-. Zou Van Panhuijs als pasbenoemde burgemeester in 1880 de tentoonstelling bij Pictura hebben bezocht en er het schilderij “Gezigt op de Zuiderhaven te Groningen” van zijn huisgenootje hebben gekocht?
Geesje is heel oud geworden: bijna 86 jaar. Vooral van die laatste twintig jaar weten we vrijwel niets. De periode daarvoor is ook niet overdadig gedocumenteerd, maar dan zijn er tenminste de tentoonstellingscatalogi, de gegevens over de ateliers, de schilderijen, de verwikkelingen rond de Taco Mesdagzalen. Rond 1914 stopt het exposeren, ze is niet doorgegaan tot haar dood zoals bijvoorbeeld Gabriel. En dan doet zich een biografisch gemis in alle hevigheid gevoelen: we hebben vrijwel geen brieven kunnen vinden. Daardoor blijven allerlei dingen verborgen: wie de vrienden van Geesje en Taco waren, welke buitenlandse reizen ze maakten, of ze bewust gekozen hebben voor een kinderloze carrière, of ze Eline Vere lazen, of ze piano speelden, hoe ze over godsdienst en politiek dachten, hoeveel personeel ze in dienst hadden, welke huisdieren ze verzorgden, zelfs of Geesje nog bleef schilderen. Jammer, jammer.
Gooide Geesje haar correspondentie achteloos in de prullenbak? Zeker niet. Toevallig zijn er twee brieven bewaard bij de papieren van Jeltes34, waaruit blijkt hoe ze gehecht was aan de brieven die Gabriel haar in 1882 gestuurd had. Die wilde ze heel beslist terug hebben, en ze was blij toen zij ze vijftien jaar later in druk zag. De originelen zijn nu onvindbaar. Er is wel nog het danktelegram van het Groninger Museum, en krantenartikelen over de instelling van de Taco Mesdagzalen. Maar geen knipsels met tentoonstellingsbesprekingen noch erediploma’s van bekroonde schilderijen. Die gooit een mens toch niet weg? En een fotoalbum? Gewoonlijk bewaren de kinderen zulke documenten, als aandenken aan hun ouders, zeker als die bekendheden waren. Geesje was kinderloos, en alleen haar zusje Biene heeft haar met een jaar overleefd. Maar ze had wel een pleegzoon, die ook op hetzelfde adres aan de Scheveningseweg woonde. Heeft Fré Jeltsema alles weggegooid in een rancuneuze bui, omdat hij zelf ook door het publiek vergeten werd? Is het weggeraakt tijdens de chaotische, rechteloze jaren van 40-45, toen Jeltsema Den Haag ontvlucht was? Maar dan is het net zo goed onvergeeflijke zorgeloosheid. Zelfs als Jeltsema blaam treft, dan toch niet meer dan voor de helft, want ook van de brieven die Geesje verstuurd heeft, hebben we nauwelijks iets terug kunnen vinden, hoewel we dat, volgens sommigen tot vervelens toe, geprobeerd hebben.
Een paar kleine voorvallen zijn wel bekend. In de Beeldenaar wordt vermeld dat Geesje met Fré als begeleider nogal wat in het buitenland gereisd heeft (Fig. 8.8). Er bestaat de indruk dat Geesje haar sociale contacten ijverig onderhield, misschien meer dan toen het schilderen haar aandacht opeiste. Zo is ze te zien op een groepsfoto ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Anna Abrahams in 1919 (Fig. 8.9). En ook bezocht ze een reünie van het geslacht Mesdag in 1926, blijkens wederom een
101
102
groepsfoto35. Ze zat ook in het comité van aanbeveling ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van H.W. in 191136. De enige plaats waar je Geesje en H.W. in één adem genoemd ziet.
Veel familieleden waren haar al voor 1930 ontvallen, haar vader, haar moeder, haar broers en zusters, afgezien van Biene dus. Maar ook haar schilders-vrienden, Victor Bauffe, Suze Robertson, Gerke Henkes, en na Paul Gabriel ook diens jongere vrouw, Victorine. Niet dat zij vereenzaamde, want ze had haar huisgenoten, Fré Jeltsema en zijn vrouw Jeanne. En ze onderhield contacten met familie. Kijk maar naar die ongedwongen foto van Geesje met haar achternichtjes (Fig. 8.10). Een ander achternichtje, nu van Taco’s kant, heeft een lief en attent briefje van Geesje uit 1929 ter gelegenheid van haar huwelijk met achterneef Gilles Mesdag bewaard. Als huwelijkscadeaus krijgen ze uit de familiestukken een Indisch theeservies, zeker 200 jaar oud, dat oom Taco al bezat als vrijgezel. En een tweetal met zilver beslagen koppen. Die waren indertijd nog door oom Taco zelf ontworpen en samen met Christoffel Bisschop persoonlijk besteld bij Begeer in Utrecht voor de veertigjarige bruiloft van oom H.W. en tante Sientje.
Juist doordat Geesje zo oud geworden is, moet het voor haar een onaangename gewaarwording geweest zijn om mee te maken, hoezeer ze had afgedaan als schilder. Weliswaar zijn er momenten geweest met aandacht voor haar in de pers: Lurasco (1907), Koppius (1916), Vegter (1916), Haagsche Vrouwenkroniek (1918), Maandblad voor Beeldende Kunsten (1926). Maar een plan om de resterende collectie van de schilderijen en antieke voorwerpen na haar dood onder te brengen in een museum in Villa Geesina onder de naam Museum Taco Mesdag-Van Calcar-Jeltsema, dat haar in 1910 nog zinvol leek37, moet Geesje als onrealistisch opgegeven hebben, in het licht van de schilderkundige ontwikkeling in de daarop volgende jaren. Pas rond 1980 herleeft de belangstelling voor de stijl die in haar jeugd modern en bijna revolutionair38 geweest moet zijn, maar die tijdens haar levensavond
103
volstrekt passé gevonden werd.
Ook een ander lid van de Gabriel-clan, Bernard van Beek, kreeg kritiek dat hij zich niet vernieuwde en teveel aan de Haagse School stijl bleef hangen. Hij bewees even dat hij ook modern kon zijn en werd toen weer zich zelf39. We weten niet of Geesje “Inleiding tot het zien van Beeldende Kunst” van Bremmer heeft gelezen, dat in 1906 werd gepubliceerd, maar anders heeft de wereld rondom haar heen het haar wel ingewreven. Bremmer had als kunstpedagoog en als redacteur van het tijdschrift Beeldende Kunst “een grote invloed op het Haagse kunstleven”40. Hij hield talloze cursussen kunstbeschouwing en schilderen, voor een publiek waar Geesje het als schilder van had moeten hebben. Bij Bremmer41 staan meedogenloze uitspraken als: het naïef barbaarse schoonheidsideaal van de leek luidt, dat iets mooi is omdat het net echt is, dat je het zo van het schilderij zou kunnen grijpen. En: ... de overschatting, die het naturalistisch representeren als hoogste ideaal in de kunst decreteert. Als je Geesjes schilderstijl beschouwt als gebaseerd op het realisme — een voorstellingswijze waarbij naar een getrouwe afbeelding van de werkelijkheid wordt gestreefd42 — dan moet de grond haar onder de voeten zijn weggeslagen.
Hoe moest Geesje, die eens aan Gabriel had bekend43, dat ze moeite had om haar gedachten onder woorden te brengen, zich zonder hulp van haar vrienden verweren tegen de welbespraakte en invloedrijke Bremmer? Die lijkt vooral op een woordvoerder avant la lettre van het expressionisme als hij verkondigt, dat in de kunst een ding niet wordt voorgesteld door de uitbeelding van dat ding, maar door de uitbeelding van de gemoedsreactie van de kunstenaar op dat ding44.
Geen Gabriel om als verdediging van haar aan te voeren dat het wel degelijk kunst is als je je onthoudt van een al te grote gevoeligheid, en je jezelf een flinke dooses kout overleg koopt. Al volgt Geesje niet gedwee, ze drukt weinig emotie in haar doeken uit. Bij haar geen slogans, nergens een beginselverklaring, laat staan een oorlogsverklaring. Geen
104
woede over de behandeling van de Groningse landarbeider, geen verontwaardiging over het gepeupel dat een aanslag doet op andermans rechtmatig bezit. Geen heftig donkere contouren zoals bij haar vriendin Suze Robertson. Het gevoel dat ze met haar werk op ons overbrengt is bescheiden vreugde over de vormen, de kleuren, de harmonie van het landschap, de natuur zoals die zich aan het oog voordoet. Kunstappreciatie van de leek zegt Bremmer.
Maar schilders als Geesje, Taco, Gabriel, Bauffe, Ritsema, Van Beek, ze bootsten niet klakkeloos na wat ze uit het raam zagen. Ze kozen zeer bewust voor bepaalde onderwerpen: de polder, de heide, de schapen, de herders, kerkjes, molens, plassen, bomen, wilde bloemen. Ze zochten naar die mooie plekjes, het kwam hun niet toevallig voor de voet. Of als ze het bij toeval vonden, keerden ze er welbewust naar terug. Noem het een ideologie, noem het de ontvluchting van de werkelijkheid. Alleen dat al kan een uitdrukking zijn van emotie van de schilder.
Was Geesje ontgoocheld door de ontwikkelingen? We bespeuren niets meer van nieuwe doeken. Maar wel bleef ze zichzelf als kunstschilder beschouwen, zoals we weten, blijkens opgave in officiële documenten en zoals haar lidmaatschap van Pulchri bewijst. (Fig. 8.11).
Op donderdag 16 april 1936 reed voor de laatste maal een koets ook voor haar, aangedreven door paard of benzine, naar Oud Eik en Duinen, waar ze werd bijgezet bij haar geliefde Taco en naast haar grote vriend Paul Gabriel (Fig. 8.12). Geen inscriptie met het woord kunstschilder, zoals wel in de steen van Gabriel, maar vermelding van het beroep op een grafzerk lijkt ongebruikelijk op deze begraafplaats. Vier dagen daarvoor, op zondag 12 april, eerste Paasdag in 1936, was Geesje zacht en kalm overleden in de ouderdom van 85 jaar. Er verschenen drie rouwadvertenties van de familie op dinsdag na
105
Pasen. De grootste daarvan ondertekend door Biene, en mede door haar huisgenoten, Fré Jeltsema en zijn vrouw, die haar aanduidden als onze Vriendin. Zij weten dat de naam Geesje luidt, de verre familie (Zwitserland) denkt dat het Geesina is.
In vergelijking met Taco’s heengaan was dat van Geesje wel erg sober. Pulchri hield, zoals gezegd, geen eretentoonstelling. En de kranten, wat schreven die? Het Vaderland, op dat moment het dagblad van standing in den Haag, volstond met een tiental regeltjes gedachteloos overgenomen uit het schilderslexicon Plasschaert.
Geesje was helemaal niet zo gedwee en volgzaam, dat ze alles deed wat Gabriel haar als leraar voorschreef45, al zal zijn invloed onmiskenbaar zijn. In de Mesdag Catalogue46 wordt gesuggereerd dat Geesjes schilderij Pensées, dat in het Museum hangt, geïnspireerd is op een gelijknamig schilderij van Gabriel. Het is niet erg aannemelijk dat H.W. voor het enige schilderij dat hij van zijn schoonzusje in zijn collectie heeft opgenomen, uitgerekend een werk gekozen zou hebben dat een imitatie zou zijn van een ander. Gabriel heeft het onderwerp viooltjes vier keer geschilderd in de jaren 1884 en 188847, bijna zelf een verfoeide fabrikant. Als Geesjes doek uit 1882 stamt, zoals in de Catalogue wordt verondersteld, dan heeft ze wel geschilderd met een zienersblik.
Het lijkt overigens onwaarschijnlijk dat dit de Pensées is, die Geesje in 1882 gemaakt had, want die had ze aan haar ouders gegeven48. Bovendien is het schilderij in het Museum Mesdag gesigneerd met GMvC, terwijl het andere schilderij al klaar was volgens de brief van Gabriel, voor zij in het huwelijk trad op 4 november. Dan zijn er twee mogelijkheden: Geesje heeft dit schilderij later van haar ouders teruggevraagd, het nog
106
een beetje bijgewerkt en toen met haar nieuwe naam gesigneerd, en aan H.W. verkocht. Of zij heeft dit geliefde onderwerp opnieuw aangepakt, en dan zou Geesjes oeuvre drie werken met dezelfde naam tellen: de Pensées van 1882, het doek in het Museum Mesdag, en een aquarel (G60) van 1902. Waarom niet?
Geesje had een heel ondernemend karakter: ze ging op een kunstacademie toen dat nog heel ongebruikelijk was voor meisjes. Ze trok er op uit om buiten te schilderen in Vries en elders, terwijl dat voor vrouwen bezwaarlijk was. Ze vertrok naar een stad in het buitenland, Brussel, om les te nemen bij een vooraf onbekende leermeester. Na Taco’s dood deed ze zelfstandig een immense schenking aan het Groninger Museum. Ze verkocht een huis in Vries en ze liet een onconventioneel atelier bouwen in Kortenhoef.
Geesje was slordig met rekenen en taal. Op enkele enquêteformulieren van kunsthandels is te zien, hoe ze een vraag niet goed leest of althans verkeerd beantwoordt, en hoe ze geen meervoud schrijft op een plaats waar dat wel moest. (Fig. 8.13). En over haar merkwaardige onjuiste vermelding van haar geboortejaar hebben we al gesproken.
Ze moet een beminnelijke persoonlijkheid geweest zijn. Paul Gabriel en zijn vrouw waren zeer op haar gesteld. Er waren regelmatig schildersbijeenkomsten in Villa Geesina waar ze als gastvrouw is opgetreden49. In Kortenhoef behoorden Bauffe en Ritsema tot een vaste gemeenschap van kunstbroeders samen met Geesje. Rond 1910 onderhield Geesje nog hartelijke betrekkingen met de echtgenoten van Victor Bauffe en van Paul Gabriel, met het echtpaar Gerke Henkes, en met familieleden van Taco en van haarzelf50. Hoewel ze geen kinderen had was ze blijkbaar heel lief voor haar nichtje Dora, die geen vakantie oversloeg om er te logeren. Zoals zoveel mensen zonder kinderen, hebben Taco en Geesje vermoedelijk een huisdier gehad, een grote langharige hond. Op de compilatietekening G115 ligt een hond trouwhartig op de grond vlak naast Taco die aan het schilderen is. En in een map met schetsen die bewaard gebleven zijn, bevindt zich een vel met een studie van kop en vacht. Zoals we boven gezien hebben heerste er ook een heel bijzondere betrekking tussen Geesje en Fré Jeltsema, haar pleegzoon.
Geesje was volgens Koppius zeer bescheiden. Ze hield zich op de achtergrond. Het kostte Koppius moeite om haar, en werken van haar te vinden. Er was dan ook niet een leerling, die breedsprakige zoete stukjes kon publiceren over haar, zoals Anna Croiset van der Kop over Sientje. Er zijn geen aanwijzingen dat Taco en Geesje een befaamd kunstcriticus als Loffelt op hun muziekavondjes uitnodigden, wat H.W. en Sientje wel deden51. Geesje vraagt weinig voor haar schilderijen. Je ziet haar niet op de groepsfoto van het bestuur van de Vrouwententoonstelling. Ze laat zich niet fêteren ter gelegenheid van de opening van de Taco Mesdag-zalen, zoals H.W. en Sientje bij de overdracht van Museum Mesdag aan de Staat, maar ze zegt af met een doorzichtige uitvlucht. Was dat een levenshouding die onder Dopers werd gecultiveerd? Bij de Doopsgezinde Gemeente van Groningen hangt de wandspreuk
Dopen wat mondig is
Spreken wat bondig is
Vrij in het christelijk geloven
Daden gaan woorden te boven
Geesjes reactie doet sterk denken aan een analoog gedrag van de Pictura-notabele Frederik Faber Beukema. Ook hij had anoniem een grote schenking aan Pictura gedaan: het huidige eigen onderkomen aan de St. Walburgstraat. Ook hij zou als erelid gehuldigd worden. In een poging om de plechtigheid te ontlopen nam hij de heren tijdens de
107
vergadering mee naar de tuin en ging hij de karpers voeren52.
Uit het krantenverslag van Taco’s begrafenis krijg je de indruk, dat het om een overleden vrijgezel gaat53. Was Geesje bedolven onder de veertig grafkransen, dat de journalisten haar niet zien staan? Over haar valt geen woord. Nee, dan H.W. In zijn testament drukt hij de wens uit tot het creëren van “a rare historical entity providing a picture of the live’s work of an artist and patron of the arts whose like the Netherlands has never seen”, in de Engelstalige bewoording van de Mesdag Catalogue54.
Was Geesje vrolijk of ernstig? We denken vrolijk, getuige de opmerking van Gabriel dat ze wel op de Groninger kermis te vinden zal zijn, en blijkens haar enthousiasme om mee te doen aan verkleedfeesten van Pulchri. Ook kleedde Geesje zich eerder elegant dan sober, gezien de foto van dame met schildersezel, en ook de foto ter gelegenheid van Anna Abrahams’ zeventigste verjaardag.
Van H.W. is bekend dat hij Sientjes neef Gerrit van Houten niet stimuleerde om te schilderen. Integendeel, hij probeerde hem af te remmen of te ontmoedigen55. Dat lijkt een soort angst om van de troon gestoten te worden door een nabij familielid van een jongere generatie. Dit gedrag is misschien niet universeel bij artiesten, maar wel wijd
108
verbreid want het geval staat niet alleen. Bijvoorbeeld, Arnout Colnot heeft zoals gezegd de artistieke aspiraties van zijn dochter niet serieus genomen tot vlak voor zijn sterfbed. Navrant is ook het optreden van de beeldhouwer Hubert van Lith tegenover zijn dochter Nel. Hij accepteerde weliswaar dat die dochter ging beeldhouwen, maar wilde haar niet inwijden in de fijne kneepjes van het vak56. Het befaamde geval van Carl en Karin Larsson valt hier niet onder. Onderzoek heeft geen bewijs gevonden voor de stelling dat Carl zijn eigen vrouw, die een volwaardige professionele kunstschilder was, verhinderde om haar carrière voort te zetten. Heeft Geesje in een vlaag van kleingeestigheid ook een dergelijke reactie gehad ten aanzien van een begaafd familielid, dat ondanks een weinig bemoedigende houding van Geesje toch de academie voor beeldende kunsten heeft kunnen doorlopen?
Terloops zij opgemerkt, dat het conflict tussen Gerrit en H.W. mogelijk op de spits gedreven is omdat de familieleden aan beide kanten te lange tenen getoond hebben57. En ter verdediging van H.W. kan verder aangevoerd worden, dat hij als beroemd schilder letterlijk dag aan dag lastig gevallen werd door moeders en tantes “met teekeningetjes van knappe zoons en neefjes, of daar geen enorm talent in zit en dat ze zeker toch maar schilder zullen worden, oordeelt meneer Mesdag óók niet?”58.
In elk geval lijkt de verhouding van Taco en Geesje met Gerrit en zijn familie beter geweest te zijn. Gerrit noemde Taco een vriend van zijn vader59. Taco sprak tijdens een bezoek in Groningen zijn waardering uit over de aquarellen van Gerrit, en mocht er een uitzoeken. Dit stuk heeft Taco op een tentoonstelling van zijn collectie als volwaardig laten meehangen, wat ongetwijfeld heel bemoedigend voor Gerrit is geweest. Geesje heeft de aquarel, “De Bornse hut”, na Taco’s dood heel fijngevoelig terug gegeven aan Gerrits moeder, toen die het werk van haar geesteszieke zoon bij elkaar probeerde te halen.
Zoals bij alle mensen, bevat ook het karakter van Geesje elementen, die bij oppervlakkige beschouwing onverenigbaar lijken. Aan de ene kant verlangt ze van bloemgroepen dat ze spontaan zijn, natuurlijk, zonder opsier. Ze strooit bloemzaad op een wei, en ze schildert bloemstukken zonder gordijntjes, frutsels of tierlantijnen. Aan de andere kant houdt ze ervan elegant gekleed te zijn, sierlijk, met opsmuk. En Villa Geesina is ingericht met een overdaad ornamenten. Er is ook enigszins een tegenstelling tussen de eigenschappen ondernemend en bescheiden. Een ondernemend persoon gaat op de wereld af, en zet die wereld naar zijn hand, naar zijn wensen. Een bescheiden mens maakt zich klein en weinig zichtbaar in die wereld, en laat anderen hun wensen uitleven.
Geesje ten voeten uit.
Hoe weten wij wie de grote schilders zijn?
Jawel, door de straatnamen.
Maar hoe weet de straatnamencommissie het? Die heeft iemand die goed de weg weet in een andere stad. Dit is wel een grap, maar toch schuilt er iets waars in: om beroemd te kunnen worden moet men het al zijn. Kranten schrijven niet over een onbekende schilder, er zijn geen kunstboeken over, musea wijden er geen expositie aan. Het is een probleem voor de schilder die zich bescheiden op de achtergrond houdt. Het is niet ieder gegeven om zich een oor af te snijden, of om een tube op het doek te knijpen hangend aan
106
een helikopter.
Wordt een goede schilder dan niet vanzelf bekend?
Het is een ingewikkeld proces van wederzijdse beïnvloeding tussen publiek en kunstkritiek, dat verder gecompliceerd wordt door het uiteengroeien van enerzijds de publieke smaak, en anderzijds de kritiek en bepaalde museumdirecties, die voor zichzelf een educatieve voortrekkersrol zien.
Sommige schilders hebben zeer wel begrepen dat “goed” niet automatisch tot “bekend” voert, en dat het zijn nut heeft om enige activiteiten te ontplooien om bekendheid te pousseren. Bijvoorbeeld H.W. met zijn reizende tentoonstelling van eigen werk door Amerika60. Of Gabriel, wie het niet eens zozeer om zijn roem als wel om zijn inkomen ging, met zijn pleitbrieven aan de kunstcriticus Loffelt61.
Mensen hebben vooral belangstelling voor iets waar ze al over gehoord hebben. Belangstelling voor sommige schilders, voor sommige werken. Maar het moet niet te veel zijn, aandacht is beperkt. Neem nu de Haagse School. Alleen al voor zo’n klein plekje op de wereld, Den Haag, in zo’n korte periode van een halve eeuw zijn er ruw geschat 100 schilders met ieder 100 werken, dus in totaal 10 000 schilderijen. En dan te bedenken, er zijn toch wel 100 van zulke schilderscentra, en er zijn vijf eeuwen of meer waarin schilderijen geconserveerd gebleven zijn. Een schatting voor de Nederlandse 17e eeuw beloopt al minimaal vijf miljoen werken62. Zelfs bij 100 schilders met vergelijkbare stijlopvatting en slechts 10 000 schilderijen begint de kunstliefhebber zich af te sluiten voor zo’n informatieoverdaad. Bij het lezen van een dik overzichtsboek ga je tegen het einde steeds meer onbekende schilders overslaan. De schilders die ook maar even beneden het niveau van de top tien blijven, zijn bijna zeker gedoemd in vergetelheid te verzinken.
Wanneer is iemand een goede of een slechte schilder?
110
De mondige burger van nu wil dat zelf graag uitmaken; toch zijn er maar weinig mensen die op zo’n vraag een onafhankelijk antwoord durven geven. Zelfs op de universiteit kunnen docenten het soms niet laten om een student te beoordelen op grond van cijfers die door anderen zijn toegekend voor andere vakken. H.W. werd pas onomstreden geaccepteerd bij Pulchri toen enkele gerespecteerde Parijzenaars een schilderij van hem bekroond hadden633. De meeste mensen willen zich verschuilen achter wat “men” vindt, het oordeel van de geschiedenis, de opvatting van de kunstcritici, de stemming in Pulchri. Voor sommigen is “goed” de prijs die een schilder voor zijn geëxposeerde werken durft te vragen. Voor anderen is het de prijs die op een verkoping voor een oude meester wordt geboden. Maar dat laatste leidt tot een vreemde consequentie: hoe meer mensen van een schilder gehoord hebben, des te hoger de prijs opgedreven raakt, en des te beter zouden zijn schilderijen zijn.
Was Geesje een goede schilder?
Ze was meer dan een zondagsschilder. Zelf zag zij zich zonder twijfel als een professioneel. Tot haar dood bleef ze lid van Pulchri. In officiële stukken, bij verkoop van onroerend goed, bij testamenten, gaf ze altijd op — tot 1933 toe — beroep: kunstschilderes.
Er was erkenning van tijdgenoten: een eervolle vermelding in Parijs (1889) voor een Stilleven met bloemen, en een zilveren medaille in Londen (1900) voor een Tuin. Uit de brieven van Gabriel krijg je de indruk dat hij zijn onderricht aan Geesje niet als vergeefse moeite beschouwde. Een belangrijk positief oordeel. En tijdens de opleiding bij Minerva verwierf Geesje al een onderscheiding
De kunstcriticus en tijdgenoot A.C. Loffelt heeft zich eveneens goedkeurend uitgelaten over Geesje in enkele krantenartikelen. Bij een bespreking van kunst op de Brusselse wereldtentoonstelling van 189764 schrijft hij: “Kosters van kleur schitterende Tulpenveld en Mevr. Mesdag - van Calcar’s Tuinhoek zijn een paar uitvoerige en toch breed geschilderde vertolkingen uit het schone plantenrijk ...
... bij de andere de intieme bekoorlijkheid van een halfverwilderd tuintje met zonnebloemen vol artistiek gevoel afgebeeld”. En ter gelegenheid van de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid 189865: “Dan zijn er enkele uitmuntende bloem- en groentestukken en stillevens ... de frissche moestuin met zonnebloemen, zoo stralend van buitenlucht en daglicht, door Mevrouw Taco Mesdag ...”. Die uitspraak is lovender dan over Geesjes collega’s: “Hoewel er soms ware tonen zijn in de schetsmatige zwartheden van de dames Bisschop-Robertson, H.W. Mesdag-van Houten en Anna Abrahams, zoo blijft menigeen er toch te weinig in zien van de schoone werkelijkheid”.
Tijdgenoten schroomden niet om Geesje te rangschikken tussen de meesters van de schilderkunst: “Hollandse Meesters, leden van Pulchri Studio” van Fop Smit66, “Onze moderne Meesters” van Lurasco67. En ze werd toegelaten tot de Tentoonstellingen van Werken van Levende Meesters68.
Het zijn zeker niet allemaal meesterwerken die ze achtergelaten heeft. Misschien werd ze wel belemmerd om zich met bezetenheid te bekwamen tot het leveren van topprestaties door twee omstandigheden. Ten eerste doordat ze een rijke man trouwde, waardoor het leven een beetje te gemakkelijk werd. Ten tweede omdat ze omringd was door enkele heel succesvolle schilders, met name door H.W. Mesdag. Dat kan ontmoedigend werken. Ze vroeg weinig voor haar schilderijen. Gram heeft haar werk in Pulchri gebagatelliseerd. En ze deed ook geen moeite om bekend te worden. Ze hield er niet van om met haar werk te koop te lopen of te pronken69. En dan treedt een
111
onherroepelijk mechanisme in werking: wie niet tot de top tien behoort raakt in vergetelheid.
Er bestaat nergens een Geesje van Calcarstraat. Zelfs in museumkringen verwart men Geesje met de echtgenote van H.W. Mesdag, en het grote publiek heeft vast helemaal nooit van haar gehoord, al kent half Nederland haar voormalige atelier als jeugdherberg de Karekiet.
Helemaal vergeten is Geesje overigens niet.
Vast staat dat ook nu nog minstens vier musea doeken in bezit hebben: Violen, Irissen (Fig. 8.14), Tuin in Vries, Bloemen, en Tuin, in Museum Mesdag, Frans Hals Museum, Drents Museum, en Groninger Museum. Overigens, dit maakt de indruk van een tuincatalogus, maar het is niet representatief voor de oeuvrecatalogus van Geesje. Die bevat zeer uiteenlopende onderwerpen. Zij heeft zich niet krampachtig en risicoloos aan één thema zoals zeegezichten vastgeklampt. De meeste landschappen bevinden zich toevallig in particulier bezit.
In een recente periode zijn er minstens nog acht tentoonstellingen geweest, waarin aandacht is besteed aan Geesjes werk:
Kunstschilders op pleziervaart, Museum Kempenland 1992
De Haagse School in Drenthe, Drents Museum 1997
Kortenhoef – schildersdorp, Kunst aan de Dijk 1998
Aardse paradijzen, Frans Hals Museum en Rijksmuseum Twenthe 1999
De Boerderij als Inspiratiebron en Onderzoeksobject (Fig. 8.15), KB Den Haag 2000
100 Jaar Taco Mesdag Collectie, Groninger Museum 2003
Taco en Geesje Mesdag-van Calcar, Fraeylemaborg 2003
Taco Mesdag en Geesje Mesdag-van Calcar, Panorama Mesdag 2004.
Ook is er voortdurend sprake van handel in Mesdag-van Calcars. Het Drents Museum heeft niet zo lang geleden Tuin in Vries aangekocht, de gemeente ‘s-Graveland heeft een aankoop gedaan (Fig. 8.16), evenals de gemeente Tynaarlo, en verschillende particulieren.
112
Maar nauwelijks ergens ontmoet men literatuur waarin kunstbeschouwers werken van haar bespreken. Als zij zwijgen kan dat op zichzelf al een veroordeling inhouden. Maar het kan ook betekenen dat ze liever nóg een succesboek over Vincent van Gogh willen schrijven. We zijn alleen tegengekomen Loffelt70, Koppius71, De Bodt72, Denninger73, afgezien van een paar bronnen die hoogstens voorbijgaand wat opmerkingen maken. Soms wordt een positief oordeel vermeld, zonder bespreking. De kunst-beschouwer Vegter74 noemt Geesje de “begaafde weduwe”, de museumdirecteur De Gruyter spreekt in een litotes over een schilderes “niet zonder verdienste”. Nog nooit lijkt er een poging ondernomen te zijn, om het gehele oeuvre van Geesje onder de loep te nemen. Tot voor kort leek zoiets ook een bijna ondoenlijke onderneming, met een zevental werken in openbaar bezit en de rest deels onvindbaar verspreid. Maar inmiddels is ruim de helft van de nu nominaal bekende oeuvrecatalogus gelokaliseerd en gedocumenteerd, dat is ongeveer 100 schilderijen, aquarellen en tekeningen. Deze biografie kan een startpunt vormen op welks basis een serieuze kunstkritische evaluatie alsnog zal kunnen plaatsvinden.
In antwoord op de vraag of Geesje een goede schilder is, luidt de conclusie dat een serieus oordeel nog niet gegeven is. Ze is geen topfiguur uit de Haagse school, maar een van de verdienstelijke schilders rondom de top. Het lijkt dat ze als schilder en als mens belangwekkend genoeg is om voor een biografie in aanmerking te komen. Dit boek kan een bijdrage leveren om een onbevredigende situatie, Geesje van Calcar een onbekende Mesdag, om te zetten in:
GEESJE VAN CALCAR EEN ECHTE MESDAG
113
114
Meteen na haar opleiding bij Minerva en de stage bij Gabriel trad Geesje in het huwelijk met Taco. Niettemin had ze al tijdens die opleiding geëxposeerd en schilderijen verkocht. En misschien zelfs al vóór haar Minerva-tijd als een talentvol amateur. Schilderijen dus die met haar meisjesnaam gesigneerd moeten zijn. We kennen vijf schilderijen (drie landschappen, twee bloemstukken) waarop de signatuur Van Calcar voorkomt. Met uitsluitend hoofdletters, en zonder voornaam of initiaal. Kunnen die van Geesje zijn, of is er in die tijd een andere Van Calcar actief geweest? Die vraag hebben we voorgelegd aan uiteenlopende personen die schilderijen van Geesjes kennen: familieleden, kunsthandelaars, museumconservators. De antwoorden liepen ook uiteen. Maar ze kwamen daar op neer, dat men geen jeugdwerk kende, en niets over de signatuur daarvan kon zeggen. Het getoonde werk van Van Calcar werd professioneel genoemd, maar de stijl duidelijk verschillend van Geesje. In afwachting van een definitieve identificatie zijn we die onbekende schilder Keesje van Calcar gaan noemen.
Keesje komt niet voor in het Lexicon van Scheen, maar dat bewijst niets. Scheen behandelt veel schilders, zelfs goede amateurs, maar niet iedereen wordt opgemerkt. In Geesjes klas op Minerva zat nota bene ook een Cato Van Calcar! Maar zij is volgens haar familie geen schilder geworden. De schilderes Hilje van Calcar verklaart, dat het ook niet haar signatuur is. Het schildersdoek van Keesje is losser geweven, wat volgens een deskundige kan wijzen op twintigste eeuw. Een ding kan men uitsluiten: achter de naam Van Calcar kan zich geen vervalser schuilhouden, daarvoor zijn de werken van een beginnend schilder als Geesje niet kostbaar genoeg.
115
Het is overigens zo, dat Keesje wel degelijk goed past binnen de Haags School qua onderwerpkeuze (molens, boerderijen, vrouwtjes op de rug gezien), de losse toets (maar nog iets globaler dan bij Geesje), de beperking tot dicht bijeen gelegen kleuren. Zie Fig. 9.1. Het verschil in stijl bewijst nog niet dat Geesje en Keesje niet de dezelfde persoon kunnen zijn: juist de lessen van Gabriel kunnen die stijlverandering teweeg gebracht hebben.
Het signeren met alleen Van Calcar kan ingegeven zijn door het verlangen om voor een mannelijke schilder gehouden te worden. Wel dient opgemerkt te worden dat Geesje later in haar signatuur nooit de G wegliet, en altijd in lopend schrift met minuskels werkte in plaats van uitsluitend hoofdletters. En op het moment dat ze leerling probeerde te worden van Gabriel heeft ze de kunstgreep van alleen een achternaam niet benut. Volgens Appendix Haagse Schilders signeerde ze haar sollicitatiebrief met G. van Calcar.
Geen uitsluitsel tot zover tussen Geesje en Keesje. Dat moet komen van werk dat aantoonbaar door Geesje gemaakt is, bijvoorbeeld door het traceren van een gesigneerd doek bekend door een tentoonstellingscatalogus van voor november 1882, of op grond van een duidelijk getuigenis over de herkomst. Dat laatste geval heeft zich nu inmiddels voorgedaan. Het is een schilderij gesigneerd met G. v. Calcar in hetzelfde lopende handschrift dat Geesje ook is blijven gebruiken met de toevoeging Mesdag, sinds haar huwelijk in 1882. Dus inderdaad met de voorletter G. Het schilderij (Met de koeien naar huis, G133, zie Fig. 9.2) kwam uit het bezit van een buurman van Geesje aan de Hoofdstraat in Hoogezand, die blijkens correspondentie bevriend was met de familie Van Calcar.
Dit lijkt een argument om te besluiten dat Geesje van Calcar en Keesje van Calcar twee onderscheiden kunstschilders zijn, tot het tegendeel onweerlegbaar is bewezen.
116
Toen kunsthandel van Harpen Geesje in 1903 verzocht op het enquêteformulier (Fig. 4,6) al haar signaturen te plaatsen waarmee zij haar werk “waarmerkte om vervalschingen te voorkomen”, gaf zij er maar één op: G. Mesdag-v Calcar, identiek aan haar handtekening, op de afkorting van het woordje “van” na. De werkelijkheid is iets gecompliceerder. Naast haar signatuur met meisjesnaam en haar handtekening laten zich een zevental varianten inventariseren (zie onder). De meest voorkomende signatuur van Geesje is: geen signatuur. Het monogram GMvC hebben we vier maal aangetroffen, steeds op een bloemenschilderij in olieverf. De signatuur met “van” voluit, gebruikt ze bij uitzondering. Opvallend is de frequente verdeling van de naam over twee regels, zelfs in geval van zo’n korte signatuur als GMvC, wat niet duidelijk ingegeven schijnt door beschikbare ruimte. Die tweede regel ligt vaak naar rechts verschoven. Onderstreping van de signatuur is vaak, in een niet-gestandaardiseerde vorm, aanwezig.
Hoewel ook de letter r aarzelt tussen blokschrift en lopend schrift, is het verschil tussen de twee schrijfwijzen van de eerste letter van de naam Mesdag het meest markant. Het lijkt er op dat de puntige M voornamelijk voorkomt op het Drentse, dus oudste werk, zoals op de tekening G115 Lieve Taco gedateerd met 1896, en op de in olieverf uitgevoerde bloemenschilderingen. De ronde m zien we op alle brieven en documenten die Geesje heeft gesigneerd, en die – helaas voor het onderzoek – allemaal blijken te dateren van na Taco’s dood in 1902. En eveneens op de wat moderner aandoende werken uit de periode Kortenhoef. Er zijn enkele grensgevallen: m bij G10 en M bij G11, de twee pentekeningen voor Fop Smit uit 1896. De beide vormen, rond en puntig, zijn ook gebruikt op het werk uit Barbizon in 1901. De overgang in de lettervorm M- m valt dus ongeveer samen met de eeuwwisseling.
Het lijkt nu op grond van de stijlontwikkeling, gesignaleerd in de paragraaf “Haagse School”, ook verantwoord om Geesjes werk ruwweg te dateren aan de hand van haar schrijfwijze van de naam Mesdag. Met dit criterium vallen Kortenhoefse taferelen zoals “Water, waterlelies, wipmolen” (Fig. 4.5) in haar vroege periode van vóór 1900, daarentegen “Landschap met Kortenhoefse molen” (Fig. 6.3) in de late periode, daarna.
117
Jeugdherinneringen opgeschreven in 1973 door mevrouw Debora Barbera v.d. Poel-van Calcar (geboren 1890), en ingesproken op een geluidsband voor gebruik in het Zeeuws Museum.
I. Mijn eerste herinnering aan mijn Oom Taco Mesdag en mijn Tante Geesje Mesdag-van Calcar: Een klein meisje aan een ontbijttafel, aan een zijde een grote krant uitgespreid voor een figuur, die af en toe iets mompelde, aan de andere kant : een lachende Tante. “Wat dacht je, zou je graag een kopje thee hebben? “Ik keek verrukt naar de theepot, dat moest iets heerlijks zijn. Maar voor ik wat kon zeggen week de krant opzij en kwam er een nogal ernstig Oom Tacogezicht te voorschijn. “Thee is niet goed voor kleine kinderen”, hoorde ik zeggen en ik voelde me iets moois ontgaan. Maar de krant kwam weer terug in de vorige stand en met een knipoogje kreeg ik toch het kopje thee met een grote lepel suiker.
Zoals bekend is, is hij tegelijk met zijn broer H.W. vrij laat begonnen met schilderen, voordien hadden beide broers een bankierszaak in Groningen.
Taco was een kunstkenner, hij had een groot huis gekocht met een enorme tuin aan de oude Schev. weg. Eigenlijk deed hij dat speciaal voor mijn Tante, die niet goed kon gewennen in hun eerste huis in de Laan van Meerdervoort, een straat gaf haar een benauwd gevoel. Het huis kreeg een centrale verwarming, iets bijzonders voor die tijd. Een geweldig grote kolenkachel in het sousterrain werd enige keren per dag vol geschept met kolen, met vrachtwagens werden de kolen aangebracht. Het huis werd met zorg ingericht. Er was één kamer, de z.g. Dordtse kamer, die bij gebouwd werd. De inhoud daarvan was aangekocht uit een huis in Dordrecht. Er was een hoge lambrizering met mooi houtsnijwerk, een enorme open haard, een forse tafel, waaraan de vrienden elk jaar werden genodigd voor het Kerstdiner. Twee kasten stonden vol antiek porselein, tin en koper. En aan de wanden, die gewit waren, boven de lambrizering, hingen portretten van leden van de familie Mesdag, in oude klederdracht, gedragen op feesten in Pulchri Studio. Daar werd ook het werk van oudere en aankomende schilders besproken - en over aankopen van vaak Franse schilders.
Op de eerste verdieping, aan de voorkant van het huis waren drie vertrekken, het middelste was geheel behangen met goudleer, ook daar mooie kasten, kommen en pullen. De stoelen, bekleed met hetzelfde goudleer als de wanden, waren zo breed en hoog, dat ik niet met de voeten aan de grond kon komen, als ik er op zat.
Aan weerskanten van die kamer, waren de beide ateliers van Taco en Geesje, waar ‘s winters de studies werden uitgewerkt, die in de zomer waren gemaakt, weinig uit het buitenland, verreweg de meeste uit Drente, Brabant en Kortenhoef. Het waren allebei zuiver hollandse schilders.
En zeer verbonden met de familie van Houten, door vriendschaps- en familiebanden.
Sientje Mesdag van Houten, de vrouw van H.W. Mesdag, was een lieve vrouw. Na de dood van hun enig kind is ze weer begonnen te schilderen. Doordat de zeeschilderijen van haar man zo intrek waren, vooral Amerikanen hadden er grote belangstelling voor, is haar werk, geloof ik, niet helemaal tot zijn recht gekomen, ik denk dat haar schilderijen van een diepere kunst waren dan die van H.W.
Ook in dat grote huis werden diners gegeven. Doordat de stemming zo prettig was, heb ik me daar, als kind tussen al die grote mensen, nooit vreemd gevoeld. Na de maaltijd ging het gezelschap naar de ruime ateliers, waar de werkstukken werden besproken en met
118
aandacht bekeken. Toen er eens een pianist onder de gasten was, ik meen dat hij Zeldenrust heette, ging hij naar de vleugel, die in een van de beide ateliers stond en speelde voor ons.
Dat alles was zo mooi, dat ik het na al die jaren nog voor ogen heb.
II. Dichtbij de oude Schev. weg woonde de schilder Gabriël. Ik heb hem niet gekend, wel zijn vrouw, een vriendelijke Belgische dame, die een fauteuil van flinke omvang vulde. Ze woonde al vele jaren in Den Haag, maar was wat moeizaam te verstaan, ze haspelde Frans en Nederlands volkomen door elkaar.
Toen Geesje van Calcar haar studie aan Minerva in Groningen beëindigd had, keek ze uit naar een schilder voor verdere opleiding.
Ze voelde zich zeer aangetrokken door het werk van Gabriël, maar wist, dat hij geen vrouwelijke leerlingen wilde hebben. Geesje was niet iemand die zich bij het onvermijdelijke neerlegde. Ze schreef een brief naar Gabriël en ondertekende: G. van Calcar. De schilder dacht, dat hij met een jongeman te doen had en schreef dat hij maar moest komen voor een bespreking. ‘t Was een beetje verwarde kennismaking, maar de meester wilde de toezegging niet ongedaan maken. Door de loop der jaren zijn de twee families zeer bevriend met elkaar geworden.
III. Als je vanuit Villa Geesina de Oude Scheven. weg overstak, kwam je in een mooi bostuintje, en van daaruit door een zijweggetje bij het huis van mevrouw Bisschop. Het was een huis vol kunstschatten, kostbare schilderijen, antiek porselein Oosterse kleden en prachtige meubelen, een volslagen museum, maar bewoonbaar gehouden.
Ze was, zoals dat heet, een krasse oude dame, die de touwtjes stevig in handen hield en wee de gedienstigen, als ze nalatig geweest waren of anderen, die zich vermetel tegen de wensen van de vrouw van Friese geboorte ingingen, ze kregen in verstaanbare taal hun plaats aangewezen.
Veel van de waardevolle stukken uit dat huis zijn vermaakt aan het museum in Leeuwarden.
IV. Na de dood van haar man, trok Geesje Mesdag ‘s zomers veel naar Kortenhoef, toen een verrukkelijk klein stil dorp, helemaal ingesloten tussen de mooie plassen. Mevrouw Terpstra had daar een atelier, dat ze later afstond aan Bauffe en Ritsema. Het lag aan de weg in het dorp. Tussen dit en het volgende huis, lag een groot stuk grasland, dat mijn tante kocht om er een atelier op te laten zetten. Aangrenzend aan het stuk land lag een uitloper van de plassen. Daarin, werd op palen een groot houten atelier gebouwd hoog boven het water.
Het stuk weiland werd bezaaid met allerlei bloemsoorten door elkaar, alleen in het midden werd een pad open gelaten, dat liep tot een brug die toegang gaf tot het atelier.
Aan de voorkant was een kamer met drie openslaande ramen. Er stonden een tafel, een paar stoelen met rieten zittingen, een soort secretaire en een mooi antiek kastje, waarop een theeblad stond. Geen vloerkleed of andere versieringen. Daarachter was het hoge atelier met uitzicht over de plassen vol waterlelies, en stukken weiland met daarboven prachtige wolken luchten. Ik geloof, dat er in al mijn vacanties nooit anders dan zon was. Op een warme namiddag hing ik, terwijl mijn Tante schilderde, in de kamer uit het open raam. Overal was zon , en warmte, ‘t leek wel of de lucht trilde, ‘t was heel stil, de bloemen
119
bloeiden volop. Ook op de weg was het doodstil, geen mens, geen dier - auto’s waren er toen nog niet of heel zeldzaam. Alleen hoorde ik heel in de verte een geluid. ‘t kwam iedere keer wat dichter bij en eindelijk zag ik een man met een handkar verschijnen, vanachter het atelier van Mevrouw Terpstra. Na en poosje verdween de man met zijn wagen achter het volgende huis en werd het geluid steeds zachter, maar altoos in hetzelfde ritme In de herberg - hotel kon je zoiets met geen mogelijkheid noemen - waar we gelogeerd waren, vond iedereen een goede verzorging. De gelagkamer was groot, aan de wanden hingen schilderijen geschonken door gasten, in het midden stond een biljart, achterin een tapkast en langs de zijkanten waren er tafeltjes en stoelen met rechte leuningen en rieten zittingen. Voor een van de ramen stond een tafel, die alleen door ons mocht worden gebruikt, daarop stond ‘s morgens het ontbijt klaar en om één uur de koffiemaaltijd.Om 6 uur aten we in het “Weesje” een prieel naast het huis, ik herinner me niet meer welke gerechten ons daar voorgezet werden, maar er stond wel altoos een fles wijn op de tafel en we kregen koffie na, dat gaf zo’n prettige sfeer. Na het eten gingen we wandelen, er werd dan gezocht naar nieuwe onderwerpen en met intense aandacht gekeken naar de prachtige zonsondergangen en wolken.
Bij terugkomst stond het theeblad klaar op een tafeltje op een soort overdekt terras voor het huis. Deze tafel was, evenals de ontbijttafel, het speciale bezit van de gasten. Meestal spoedde Ritsema zich dan naar een familie, waar iedereen altoos welkom was en daarbij nog een speciale trekpleister voor hem.Mijn Tante en Mijnheer Bauffe spraken dan vaak over het werk van andere schilders. Mijn Tante ging eens in op het werk van Ritsema, ze zei dat hij talent had, maar dat hij niet serieus was. Juist die morgen was hij om tien uur er op uitgetrokken met schildersdoos en klapstoel en precies een uur later kwam ze hem weer tegen, nu op de terugweg. “Maar jongen”, zei ze, “houd je er nu alweer mee op.” Ritsema, een beetje geschrokken, hapte even naar lucht en legde toen uit dat hij de vorige dag al een opzetje had gemaakt, maar vandaag was het licht zo heel anders, dat hij er niet aan zou werken . Precies een schooljongen, die betrapt werd.
Maar Bauffe sprong van zijn stoel omhoog en riep met zijn handen in de lucht zwaaiende: “Dat is het juist die tegenwoordige jonge mensen weten niet van ernstig werken, ze missen het feu sacré”, hij was zelf een ernstig mens, die altoos het eerst op pad ging voor een volle dagtaak.
Het logement was wel het middelpunt van het dorp. ‘s Zaterdagsavonds stroomde de gelagkamer vol met mannen uit het dorp, ze hielden zware gesprekken tegen elkaar en rookten zo hevig, dat het licht van de petroleumlampen in een waas verdween. Op gezette tijden kwam het gemeentebestuur ter vergadering bijeen en daar de kamer van mijn Tante tevens raadzaal was, moest op die dagen de kamer ontruimd worden. Het ledikant, met alles wat er bij behoorde, werd op een aangrenzende zolder gebracht, de persoonlijke bezittingen van de gast gingen in kasten of andere bergplaatsen, de vloer werd geveegd en een lange tafel kwam in het midden van de kamer te staan. Op de tafel dan nog een voldoend aantal asbakken en de raadszaal was klaar voor burgemeester en raadsleden.
Na de vergadering gingen de ramen wijd open, je zag de rook van pijpen en sigaren naar buiten komen, de vloer werd van as ontdaan, alles werd herplaatst en de gast nam tevreden haar domein weer in bezit.
Dit was een heerlijk, ontspannen leven naast de inspanning die het werk van een kunstenaar vraagt.
120
Onvolledig fragment over Kortenhoef:
... Dit is de voorkant, vanaf de straat of eigenlijk “weg” is een flinke lap grond dat ieder jaar werd bezaaid met alle mogelijke bloemsoorten door elkaar, er bloeide altoos een gedeelte en ‘t stond heel mooi - echt “buiten”. De 2 voorste ramen en zijraam waren van de zitkamer, de ingang links met daarnaast een soort primitief keukentje. Vanaf de overdekte ruimte kon je met een trapje afdalen naar het water, waarin de penselen werden gewassen na de arbeid. De twee ramen boven kwamen uit op een open zolder, die alleen boven de zitkamer was, achter de kamer was het grote atelier dat reikte tot het dak. Achter het gebouw
121
JAAR | GEESJE | TACO | REZZAGO etc. | H.W. | SIENTJE |
---|---|---|---|---|---|
1829 | Taco geboren | ||||
1831 | H.W. geboren | ||||
1834 | Sientje geboren | ||||
1835 | Moeder Mesdag | overleidt | |||
1847 | Pulchri door | Roelofs e.a. | opgericht | ||
1849 | dept Levende M | ||||
1850 | Geesje geboren | ||||
1853 | Bouw Rezzago | door Sormani | |||
1856 | H.W. trouwt | met Sientje | |||
1857 | Egenberger | docent Minerva | |||
1861 | bestuur Minerva | ||||
1863 | zoon Klaas | ||||
1866 | wordt schilder | erfenis | |||
1869 | DenHaag, Pulchri | ||||
1870 | wordt schilder | ||||
1871 | Klaas overlijdt | ||||
1872 | bestuur Pictura | Vries | |||
1874 | Blaupot koopt | Rezzago | |||
1877 | Taco koopt | Rezzago | |||
1878 | naar Minerva | ||||
1880 | debt Levende M | ||||
1881 | naar Brussel | schilder. Pulchri | Vader Mesdag | overlijdt | |
1882 | Geesje trouwt | met Taco | |||
1883 | Scheveningen | lid Pulchri | |||
1885 | Holl.Tekenmij | ||||
1889 | pres. Pulchri | ||||
1895 | erelid Minerva | ||||
1897 | -1898 | Taco koopt | Lange Voorhout | met H.W. voor | Pulchri |
1898 | Vrouwententoon | stelling | |||
1899 | erelid Pictura | ||||
1901 | zilver in Londen | ||||
1902 | |||||
1903 | 1e Taco M-zaal | Geesje erelid v. | Gron Museum | Museum Mesdag | |
1904 | Huis op Palen | verkoop Rezzago | |||
1905 | 2e Taco M-zaal | ||||
1907 | erelid Pictura | wegens gift GM | stopt pr.Pulchri | ||
1909 | Jeltsema | Sientje overlijdt | |||
1910 | Geesje | verkoopt Huis | op Palen | ||
1913 | Vrouwententoon | stelling | |||
1914 | laatste Pulchri- | inzending | |||
1915 | H.W. overlijdt | ||||
1936 | Geesje overlijdt |
122
(zaal XVIII van Museum van Oudheden) Toestand 1907. Zie bibliografie: Gids. 40 Olieverfschilderijen, waaronder 3 van Taco en 2 van Geesje, in volgorde van links naar rechts in de zaal (met voorbijgaan aan de overige kunstvoorwerpen).
Theophile de Bock | Maneschijn |
Jacob Ritsema | De sloot |
J.M. Swan | Avondschemering |
J. Bilders | De plas te Oosterbeek |
J.H.L. de Haas | Zomermiddag |
Victor Bauffe | Kerkje te Noorden |
Mw. Alma Tadema | Japans geschenk |
Willem Maris | Hitte |
Anton Mauve | Op het veld |
Isaac Israëls | De zanger |
H.W. Mesdag | Het halen van het anker |
Paul Gabriel | Vroege morgen |
Sientje Mesdag-v. Houten | Jolie [Joly] |
Th. Baron | Herfst |
Victor Bauffe | Bij Barbizon |
Willy Martens | De geleerde |
Lourens Alma Tadema | Kunstbeschouwing |
Albert Verwee | Ezels |
J. Akkeringa | Bloempjes kijken |
Sientje Mesdag-v. Houten | Vruchten |
Paul Gabriel | In de polder bij Kortenhoef |
Christoffel Bisschop | Portret ener dame in oudGronings costuum |
G. Henkes | De schrijver |
G. Henkes | Kurksnijders |
Willem Roelofs | Waterval in de Dusse |
Taco Mesdag | Winter bij Vries |
Johannes Bosboom | Kerk |
Suze Bisschop-Robertson | Het oude moedertje |
Taco Mesdag | Hunnebedden bij Taarlo |
Taco Mesdag | Herder met schapen |
Jacob Maris | Het molentje |
B. Blommers | Eten geven |
Mathijs Maris | In het hofje van Nieuwkoop |
C.S. Pearce | Bohémienne |
Willem Roelofs | In het bos |
Sientje Mesdag-v. Houten | Stilleven |
Jozef Israëls | Portret van de heer K. Mesdag |
Geesje Mesdag-v. Calcar | Bloemen |
T. Cremone | Kinderen |
Geesje Mesdag-v. Calcar | Tuin |
123
(zaal XVII van Museum van Oudheden) Toestand 1907. Zie bibliografie: Gids. 47 Aquarellen, waaronder 1 van Geesje en 1 van Taco, in volgorde van link naar rechts in de zaal.
Willem Roelofs | Zomer te Groenendaal |
Jacob Maris | Stadsgezicht |
Theophile de Bock | In het bos |
A. Neuhuys | Borduren |
Victor Bauffe | Het slootje |
Sientje Mesdag-v. Houten | Stilleven |
W. Maris Jr | Zusje |
Anton Mauve | Melkbocht |
A. van der Meer | Buiten |
Paul Gabriel | Polder bij Kampen |
M. van der Maarel | De blauwkiel |
George Breitner | In afwachting |
F.P. ter Meulen | Kudde schapen |
P. Stortenbeker | Dode vogels |
Jozef Israëls | Arme Johannes |
J. vd Sande Bakhuyzen | Bij Amsterdam |
Willem Maris | Koeien bij de plas |
Suze Bisschop-Robertson | Hoekje in ‘t atelier |
Cipriani | Spelende Arabieren |
J.H. Weissenbruch | Het oude molentje |
Lourens Alma Tadema | De dood van Atilla |
Bicio | Uitgaan |
Geesje Mesdag-v. Calcar | Kerkje te Chailly (bij Barbizon) |
Taco Mesdag | Bij Barbizon |
Hermans | Zomer |
Johannes Bosboom | Kerk te Alkmaar |
B.J. Blommers | Kinderen der zee |
P. Joris | Achterbuurtje in Rome |
H.W. Mesdag | Noordzee |
G. vd Sande Bakhuyzen | Bloemen |
F.J. du Chattel | Vreeland |
Philippe Zilcken | Houthakker |
G. Henkes | Pakkendragers |
M. Poirson | Te Dieppe |
A. Pecquereau | Markt te St. Josse ten Noode - Brussel |
Richard Bisschop | Dorpskerk, voor de preek |
P. van der Velden | De roker |
Tony Offermans | Houthakkers |
H.W. Mesdag | Avond Noordzee |
124
Marie Bilders-van Bosse | Bij Oosterbeek |
G. Henkes | De toast |
E. van der Meer | Landschap |
J. H. Weissenbruch | Polder te Noorden |
Th. Mesker | De geleerde |
Paul Gabriel | La Hulpe bij Brussel |
Willy Martens | Bij de put te Nunspeet |
J. vd Sande Bakhuyzen | Bij Nieuwied |
Lijst van werken van Taco Mesdag:
1. Hunnebedden te Taarlo
2. Avond op de heide
3. Naar huis
4. In de duinen
5. Bij Hattum
6. Oude watermolen bij Ruurlo
7. In de duinen
8. Eenzaam
9. Hooge heide (N.-Br.)
10. Uitgaande kudde
11. Voor het onweer
12. Molentje bij Leende
13. Winter
14. Grijze dag
15. Stilleven
16. Stilleven
17. Gezicht op Vries
18. Studie op de heide
19. ‘t Oude Molentje (N.-Br.)
20 Avond (studietje)
21. Landschap (N.-Br)
22. Roggeveld } Museum Mesdag
23. Heide bij Vries }
24. Winter in de duinen bij Scheveningen
25. Avond
26. In de duinen
27 - 43. 17 studies
November 1902
125
|
|
|
|
|
|
|
|
126
In de oeuvrecatalogus van Geesje respectievelijk Taco zijn alle werken opgenomen waarvan vermelding waar dan ook in de literatuur of musea werd aangetroffen. Een voorname bron wordt gevormd door de tentoonstellingslijsten van Pulchri Studio en Levende Meesters. Aangezien geen enkel schilderij een jaartal vermeldt is er geen moeite gedaan om een chronologische volgorde te creëren. Verder zijn vermeld werken die we elders nog opgespoord hebben. Taco en Geesje hebben ook geëxposeerd in tenminste Parijs, Londen, Venetië en Antwerpen, maar de titels daarvan zijn niet verwerkt wegens het gevaar van dubbeltelling. Om binnen de tabelregel te blijven moest de tekst soms drastisch ingekort, of vreemd gecombineerd worden.
De meeste rubrieken van de oeuvrecatalogus spreken voor zich zelf. De volgnummers worden in de tekst gebruikt, voorzien van het voorvoegsel G of T voor Geesje respectievelijk Taco, om naar de vermelding in de oeuvrecatalogus te verwijzen. Vetgedrukte nummers van de oeuvrecatalogus worden besproken in dit Commentaar. Onder bron wordt meestal verwezen naar een tentoonstellingscatalogus, gepreciseerd met de laatste twee cijfers van het jaartal. In deze kolom staat eventueel een paginanummer als een schilderij al afgebeeld is tussen de hoofdtekst en niet als een miniatuur bij de oeuvrecatalogus. Met locatie/prijs wordt bedoeld de afgebeelde plaats, respectievelijk de vraagprijs indien gevonden in een catalogus. Onder eigendom is een huidig museum opgegeven, respectievelijk een instelling, of een anonieme particulier - om begrijpelijke redenen anoniem. Heel veel tabelcellen wachten nog op invulling. Van minder dan de helft van de titels zijn afbeeldingen en verblijfplaatsen bekend.
Onder titel, omschrijving vermelden we, indien bekend, de naam die gewoonlijk door de schilders zelf is gegeven, blijkens de inzendingsformulieren die we in het Pulchri-archief aantroffen. Een universeel probleem is, dat titels niet definitief zijn en soms onvoldoende descriptief, en dat afmetingen ontbreken, zodat misschien dubbele vermeldingen voorkomen. Anderzijds betekent een identieke naam niet altijd dat het om eenzelfde schilderij handelt. Er zijn voorbeelden van het tweevoudig, nee drievoudig voorkomen van eenzelfde naam op één tentoonstelling, wat wijst op meerdere schilderijen met toevallig een overeenkomstig onderwerp. Dat treffen we aan bij nummer 20 en 25 “Avond”, respectievelijk 4, 7 en 26 “In de duinen”, op de eretentoonstelling van Taco. Het is natuurlijk mogelijk dat de zetter een vergissing heeft begaan. In het geval van nummer 20 (=T55) doet zich de gelukkige omstandigheid voor, dat de toenmalige gebruiker van de catalogus met potlood heeft bijgeschreven “studietje”, waaruit we de conclusie trekken dat “Avond 25” bijvoorbeeld een uitwerking is van “studie 20”. Die schilders hebben simpelweg gedacht dat ze een verduidelijking voor tentoonstellingsbezoekers moesten schrijven, maar dat de nakomelingen van nu zouden zitten te schreeuwen om identificatie kwam niet bij ze op. Er is nog een schilderij “In de duinen” van de tentoonstelling LMRdm88, dat we veronderstellenderwijs maar gelijk stellen aan nummer 4 van de eretentoonstelling, dat is T42 van de oeuvrecatalogus.
De titel “Avond op de heide” komt op zes tentoonstellingen voor van 1890 tot 1901: Levende Meesters Arnhem, Pulchri, LM Rotterdam, LM Den Haag, LM Amsterdam, opnieuw Pulchri. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Taco een tien jaar eerder geëxposeerd doek opnieuw naar een tentoonstelling van Pulchri zou sturen. Dus vermoedelijk gaat het om twee verschillende werken met eenzelfde naam.
Een ander soort dubbeltelling dreigt, als een titel van een catalogus komt en een opgespoord werk niet met zekerheid met die titel geïdentificeerd kan worden. Zo vormen
127
|
|
|
|
|
|
|
|
128
mogelijk G38 en G143 een voorbeeld van een dergelijk geval. Zie het slot van het hoofdstuk Rezzago.
Helaas lijken de schilders ook niet streng vast te houden aan een doopnaam voor hun schilderij. “Uitgaande kudde” voor “Het uitgaan der kudde” lijkt nog een onschuldige variatie. Maar ook schrijvers over schilderijen houden zich niet aan een eenmaal gegeven naam. Zo treft men T10 aan onder “Rotsstenen bij Fontainebleau” (Koppius) en “Bij Barbizon” (inventaris Taco Mesdagzalen), waarbij de eerste naam te prefereren valt vanuit het gezichtspunt van identificatie. Het moet een en hetzelfde schilderij zijn, omdat Koppius het beschrijft als een aquarel in de Taco Mesdagzalen, terwijl de inventaris daar maar één aquarel van Taco vermeldt.
In een geval wikte Geesje over een titel nog tijdens het invullen van een tentoonstellingsbriefje, streepte ze het woord Landschap weer door en verving ze dat door Tuin. Van enkele titels is niet eens zeker of het schilderij bij Geesje dan wel bij Taco thuishoort ! Bijvoorbeeld T74 Tegen de avond. Deze titel verscheen op een tentoonstelling van 1901 als een inzending van Taco, en in 1902 als een inzending van Geesje. In de veronderstelling dat het laatste een vergissing is, hebben we deze titel niet bij Geesje opgenomen. Verwarrend dicht bij elkaar liggen de titels Boerenerf te Hooghalen, en Boerenerf te Laaghalen. Soms bestaan er meer schilderijen met eenzelfde naam, bijvoorbeeld Stroobloemen. De titel Studie zegt helemaal niets.
De namen in de tentoonstellingslijsten zijn zo veel mogelijk letterlijk overgenomen, behoudens weglating van lidwoorden en voorzetsels e.d. om binnen de tabellijnen te blijven. In de gevallen dat we zelf een naam moesten bedenken, hebben we geprobeerd met een kleine opsomming van zichtbare objecten onderscheid te scheppen tussen werken die hier vaak een soortgelijk thema bezingen. Dat is toegepast op 36 studies van Geesje, waarvan de afbeeldingen bekend zijn. Hoewel het woord studie er op lijkt te wijzen dat er iets onvoltooids aan is, ziet men vaak studies op tentoonstellingen, en van bijvoorbeeld Gabriel is bekend dat hij zonder bezwaar studies ten verkoop aanbood. Het is acceptabel om ook Geesjes studies een volwaardige plaats in de catalogus te geven, compleet met een titel.
Als signatuur gebruikte Geesje in de bekende schilderijen meestal initialen “GMvC” of de naam “G. Mesdag v Calcar”, in de tabel met “voluit” aangegeven. Studies signeerde ze niet, maar soms blijft ook op voltooide werken de signatuur afwezig, en een jaartal al helemaal. Het getuigenis van bijvoorbeeld familieleden geldt dan als bewijs van auteurschap. Taco signeert gewoonlijk met T. Mesdag, soms met zijn voornaam plus achternaam Taco Mesdag, en een enkele keer met het toevoegsel Kz of met een jaartal.
De oeuvrelijsten zijn zeker niet volledig. Voor een bepaald type tentoonstelling selecteerden de schilders alleen de topstukken uit hun werk van dat jaar, en bleven de andere misschien onvermeld. Geesje was er al helemaal de persoon niet naar om de werken die ze voltooid had zorgvuldig in een schriftje te noteren (mededeling familie), zodat opheldering van die kant uitgesloten is.
129
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
130
De tekeningen G10, G11 en T95 maken deel uit van de Reisgids van Fop Smit. In 1896 gaf rederij Smit een dienstregeling uit voor de stoomvaart-verbinding Rotterdam-Gorichem, die was uitgevoerd als een kunstzinnig drukwerk, ter financiële ondersteuning van Pulchri. Het bestond uit een mapje met losse velletjes, waarvoor een groot aantal kunstenaars van Pulchri Studio in totaal 80 afbeeldingen (mededeling van de huidige eigenaar van de originelen) hadden geleverd, meestal in de vorm van een pentekening. De titel Reisgids Fop Smit & Co geïllustreerd door Hollandsche Meesters leden van Pulchri Studio, is in zoverre misleidend dat behalve bij het velletje met de zomer en winter-vaartijden erop, de relatie met het vaartraject ver te zoeken is. G11 is een silhouet van Den Haag; op G10 staat een boerderij met de Kruiseik bij Heeze afgebeeld. Voor beide tekeningen zie verder onder Interviews en Publicaties.
131
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
132
132
Van heel veel werken weten we nauwelijks meer dan de naam, laat staan een afbeelding. Daarom is een beschrijving in woorden, die op enkele plaatsen in de kunsthistorische literatuur wordt aangetroffen heel welkom:
133
|
|
|
|
|
|
|
|
134
Nr | Titel, omschrijving | Bron, jaar | Techniek/afmeting | Locatie/prijs | Eigendom | Sign |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | Tuin in Vries | p.66 | olie/doek/73x57 | Vries | Drents Mus | voluit |
2 | Gezicht op Vries | zwart krijt/10x16 | Vries | Drents Mus | geen | |
3 | Interieur Rezzago metTacoM | p.62 | olie/paneel/65x42 | Vries | particulier | geen |
4 | Drentse boerderij | p.112 | olie/doek/42x72 | particulier | voluit | |
5 | Kerkpad te Vries | p.68 | olie/doek/56x72 | Vries | Tynaarlo | voluit |
6 | Ls. Kortenhoefse molen | p.73 | olie/paneel/25,5x38 | Kortenhoef | particulier | voluit |
7 | Voetbrug over wegsloot | olie/paneel/ 28x36 | Kortenhoef? | particulier | geen | |
8 | Viooltjes, “Pensées” | olie/doek, 40x51,5 | MusMesdag | GMvC | ||
9 | Irissen | p.110 | aquarel/ 48,5x48,5 | FransHalsM | voluit | |
10 | Boerderij | Fop Smit | pentekening /19x24 | particulier | voluit | |
11 | Dekkersduin, silhouet Den Haag | Fop Smit | pentekening/19x24 | Scheveningen | particulier | voluit |
12 | Kerk te Chailly | p.98 | aquarel, 36x46 | Barbizon | Gron Mus | voluit |
13 | Camelia’s en primula’s | LMZutp81 | olie | |||
14 | Gezigt od Zuiderhaven te Gr. | LMGron80 | olie | f 150,verkocht | ||
15 | Boerendeel =niet33,=140? | LMGron86 | olie | f 300 | voluit | |
16 | Lampionbloemen | p.52 | aquarel/ 38x51 | particulier | voluit | |
17 | Stilleven | LMHaag84 | olie | f 250 | voluit | |
18 | Winter te Vries | LMRdm91 | olie | Vries/ f400 | ||
19 | Buurt te Hattum = niet 51 | LMAsd 92 | olie / 48x78 | Hattem/f 400 | ||
20 | In de duinen | Pulchri 97 | ||||
21 | Vliet te Voorschoten | Scheen | Voorschoten | |||
22 | Kanaal met bomen | Fig. 8.11 | ||||
23 | Zonnebloemen | stbkMesdag | ||||
24 | Bloemen(bolglas,heliopsis,camelia) | olie/doek/ 36x52,5 | Gron Mus | GMvC | ||
25 | Vaart, boerderij, boom | p.114 | olie/doek/52x37,5 | Kortenhoef | Gem.Wmeren | voluit |
26 | Gele bloemen | Familie | groot doek | onbekend | ||
27 | Oostindische kers | stbkMesdag | olie/doek/39x50 | particulier | voluit | |
28 | Bos bij Fontainebleau=59? | olie/doek/46x61 | Barbizon | Coll. Poort | voluit | |
29 | Vaart, 2 schuren, bomen | MakvWaay | olie/doek/ 32x52 | voluit | ||
30 | Schuur met kip (studie) | olie/paneel/23x17 | particulier | geen | ||
31 | Boerderijkamer, boerin | olie/doek/64,5x81,5 | particulier | |||
32 | Camelia’s | olie/doek/47x77 | particulier | voluit | ||
33 | Boerderijkamer, koperen vat | p.49 | olie/doek/28x42/stud | particulier | geen | |
34 | Berglandschap, zonsonderg. | Chr.Wright | MusMesdag | |||
35 | Rose tulpen, l.bl. achtergr. | Familie | groot doek | |||
36 | Herfstbloemen in 2 vazen =145? | olie/doek/57x73 | particulier | GMvC | ||
37 | Stroobloemen in groene vaas | olie/doek | particulier | GMvC | ||
38 | Kerk van Vries = 143? | p.69 | olie/doek/56x73 | Vries | particulier | voluit |
39 | Tuin (met zonnebloemen) | olie/doek/97x157 | (ZilverLonden) | Gron Mus | ||
40 | Huis met vlonder, OI-kers | Koppius | Kortenhoef? | |||
41 | “Chrysantiums” niet 141 | Pulchri 89 | 81x45 | f 200 | ||
42 | Bloemen=147? | Pulchri 91 | f 200 | |||
43 | Stroobloemen = niet 49, 57 | Pulchri 93 | f 300koop200 | Fursting? | ||
44 | Landschap te Zeelen | Pulchri 93 | Zeelen/ f 300 | |||
45 | Stilleven | Pulchri 93 | f 250 | |||
46 | Boerenerf te Laaghalen | Pulchri 93 | Laaghalenf200 | |||
47 | Asters | Pulchri 93 | f 300 | |||
48 | Binnenhuis (studie) | Pulchri 93 | geen vrgprijs | |||
49 | Stroobloemen = niet 43, 57 | Pulchri 93 | f 300 | |||
50 | Bloemen (“Sinias”) | Pulchri 93 | f 250 | |||
51 | Straat te Hattem = niet 19 | Pulchri 93 | Hattem/f 250 | |||
52 | Moestuin bij Scheveningen | Pulchri 96 | / Pictura 98 | Schev./f 500 | ||
53 | Bloeiende boekweit | Pulchri 97 | f 300 | |||
54 | Dorpsgezicht | Pulchri 97 | f 300 | |||
55 | Boerenerf = 46? | Pulchri 97 |
135
|
|
|
|
|
|
|
|
136
Nr | Titel, omschrijving | Bron, jaar | Techniek/afmeting | Locatie/prijs | Eigendom | Sign |
---|---|---|---|---|---|---|
56 | Bij het dorp | Pulchri97.98 | f 300 | |||
57 | Stroobloemen = niet 43, 49 | Pulchri97.98 | f 225 | |||
58 | Tuin (niet landschap) | Pulchri 01 | f 800 | |||
59 | Les gorges d’Apremont=28? | Pulchri 02 | Apremontf350 | |||
60 | Pensées | Pulchri 02 | aquarel | f 150 | ||
61 | Wuivend graan | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
62 | Boerderij met 3 bomen | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
63 | Korenvelden | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
64 | Pad op eenzame heide | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
65 | Dorre bomen (zie G158) | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
66 | Stuifschutting in duinen | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
67 | Beschermende boom | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
68 | Oost van Vries | olie/paneel/13.5x23 | Vries | particulier | geen | |
69 | Bloeiende boekweit | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
70 | Laan in herfst | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
71 | Boekweit en graan | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
72 | Winterbos | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
73 | Sluishuis | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
74 | Heideplas | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
75 | Bloeiende heide | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
76 | Boomgroep aan weg | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
77 | Brandje | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
78 | Kudde bij de kooi | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
79 | Woning bij veentje | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
80 | Versprongen dak-schuur | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
81 | Veld en boom | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
82 | Heidepad naar huis | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
83 | Huisjes | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
84 | Gele en zwarte tassen | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
85 | Schoven voor bosje | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
86 | Stal, paard en wagen | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
87 | Boom en boekweit | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
88 | Avondlucht en heisloot | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
89 | West van Vries | olie/paneel/13.5x23 | Vries | particulier | geen | |
90 | Het koren staat op schoof | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
91 | Rietdakwoning bij veentje | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
92 | Blauwgrasland | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
93 | Herder bij avond | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
94 | Boompjes aan het water | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
95 | Links tarwe, rechts boekweit | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
96 | Hooitas bij schuur | olie/paneel/13.5x23 | particulier | geen | ||
97 | Nabij Vries | Pulchri 98 | Vries | |||
98 | Tulpen = 35? | Pulchri 99 | ||||
99 | Landweg in Drenthe | Pulchri 00 | Drenthe | |||
100 | Landschap | Pulchri 04 | ||||
101 | Heeze, arbeidershuisje | Pulchri 04 | Heeze | |||
102 | Stilleven | Pulchri 04 | ||||
103 | Buurmans huisje | Pulchri 05 | ||||
104 | Op het water | Pulchri 05 | ||||
105 | Buiten | Pulchri 06 | ||||
106 | Bij de vaart | Pulchri 06 | pastel | |||
107 | Oude molen | Pulchri 07 | ||||
108 | Het oude molentje | Pulchri 08 | ||||
109 | Schemering | Pulchri 14 | f 800 (1913) | Vrouw1913 | ||
110 | (onbekend) | Geesje in | enquête v.Harpen | Middelburg | ||
111 | Zomer | Pictura 07 | ||||
112 | Boerderij te Vries | Pictura 07 | Vries |
137
|
|
|
|
|
|
138
Nr | Titel, omschrijving | Bron, jaar | Techniek/afmeting | Locatie/prijs | Eigendom | Sign |
---|---|---|---|---|---|---|
113 | Winter in Drenthe = 18? | Pictura 92 | Drenthe | |||
114 | Nabij de duinen | LMHaag93 | (LMGron95) olie | |||
115 | LieveTaco,hart.gefeliciteerd | 21 sep ‘96 | Pen sepia/ 53x75 | Vries | Drents Mus | voluit |
116 | Kooi, herder, schapen,bomen | Aqu./zij/24x48 | Ontwrpwaaier | Drents Mus | ||
117 | Molen | Zw.w. tekening | Twello | Drents Mus | ||
118 | Vries, kerkje, bomen | Zw.w. tekening | Vries | Drents Mus | ||
119 | Vries, kerkje,bomen, huizen | Zw.w. tekening | Vries | Drents Mus | ||
120 | Huis met schuur | Zw.w. tekening | Drents Mus | |||
121 | Boerderij met eik | Zw.w. tekening | Drents Mus | |||
122 | Boer, roeiboot, polder | Fraeylema | aquarel/pap./37x51 | St. fonds Will. | Ritzema vI | voluit |
123 | Hek aan sloot | Fraeylema | olie/doek/48x77’ | St. fonds Will. | Ritzema vI | voluit |
124 | Magnolia stellata | aquarel/ 12x17 | particulier | voluit | ||
125 | Landschap | Pictura 05 | aquarel | (verloting) | ||
126 | Water,waterlelies, wipmolen | p.41 | olie/doek/40x50 | particulier | voluit | |
127 | Oma Margien Luinge | p.60 | olie/doek/ 56x47 | particulier | geen | |
128 | Zicht op Achterdiep | olie/deur/40x50? | Sappemeer | particulier | geen | |
129 | Voetbrug, bomen | pen,klrkrijt/10x15 | Kortenhoef? | Khd R.Polak | voluit | |
130 | Water,waterlelies,wipmolen | p.38 | olie/doek/60x80 | particulier | voluit | |
131 | Viskaar | p.16 | tekening ca A4 | Kortenhoef? | particulier | geen |
132 | Kerkje van Kortenhoef | p.76 | tekening ca. A4 | Kortenhoef | particulier | geen |
133 | Met de koeien naar huis | p.116 | olie/doek/ 52x72 | Drenthe | St. K.P.Boon | GvCalc |
134 | Sloot, huis, steiger | Groote | olie/paneel/14x23 | particulier | voluit | |
135 | Buurmans stoepje (stilleven) | Vrouw ‘13 | Kortenhoef? | |||
136 | Binnenhuis | Vrouw ‘98 | tekening of aquarel | |||
137 | Boerderij met vee | tekening | Drents Mus | |||
138 | Stilleven | LMRdm94 | (LMAsd95) olie | f 400(in 1894) | ||
139 | Zeilen bij avond | olie/paneel/70x120 | Dpsg.Sapp. | voluit | ||
140 | Boerenpaar, stal, pluimvee | olie/doek/55x70 | AlJacobscol | GMvC | ||
141 | Chrysanten,aardewerk vaas | p.34 | aquarel/48x34 | Khd.R.Polak | voluit | |
142 | Avond aan de plas | aquarel/ 22,5x28 | Kortenhoef? | Khd.R.Polak | voluit | |
143 | Een tuintje te Vries =38? | LMHaag87 | olie | f 250 | voluit | |
144 | Binnenhuis (niet 48, 136) | LMRdm88 | olie | f 250 | ||
145 | Fleurs d’automne =36? | Parijs89 | olie | 400LMHaag90 | ||
146 | Tegen den avond | LMArnh90 | olie | f 450 | ||
147 | Bloemen=42? | LMArnh90 | olie | f 250 | ||
148 | Landschap in Zeijen | LMArnh93 | olie | f 350 | ||
149 | Bl-wit vaas, met o.a.papavers | = 42 of 147? | olie/doek/72x57 | particulier | voluit | |
150 | De plas | olie/doek/31x49 | Kortenhoef? | particulier | geen | |
151 | Sloot met roeiboot | olie/doek/30x49 | Scheveningen? | particulier | geen | |
152 | Kortenhoefsedijk | p.78 | olie/doek/30x48 | Kortenhoef | particulier | geen |
153 | Boerendeel | olie/doek/25x29 | particulier | geen | ||
154 | Drie huisjes in de duinen | olie/doek/31,5x51 | particulier | geen | ||
155 | Bonte zomerbloemen | aquarel/14x19 | particulier | voluit | ||
156 | Vaart en poldermolen | olie/marouflé/25x31 | Kortenhoef? | particulier | voluit | |
157 | Vrouw m. juk op boerenerf | olie/doek/48x78 | particulier | voluit | ||
158 | Dorre bomen (uitwerking G65) | Ver. Staten | aquarel? | voluit | ||
159 | Waterloop met wipmolen | olie/doek/47x77 | Kortenhoef? | particulier | voluit | |
160 | Mediterraan stadsgezicht | krijt/papier/ca.20x30 | particulier | geen | ||
161 | Boomgroep,plas,zwrbewolkt | olie/paneel/25,5x38 | Kortenhoef? | particulier | voluit | |
162 | Binnenkruier | marouflé/36x27 | Kortenhoef? | particulier | voluit | |
163 | Zuidlaardermeer | olie/doek/25x16 | Zuidlaren | particulier | geen | |
164 | Strobloemen tinnen vaas | Christie’s | olie/doek/52x36,5 | particulier | voluit | |
165 | Bloemstilleven | staand | particulier | |||
166 | Boerderij op heide | Sotheby | olie/doek/36x52,5 | |||
167 | Oud-Hollands interieur | VenduRtd | olie/doek/33x54 |
139
|
|
|
|
|
|
|
|
140
Nr | Titel, omschrijving | Bron, jaar | Techniek/afmeting | Locatie/prijs | Eigendom | Sign | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | Gezicht op Vries | zw. krijt / 22,5x14,5 | Vries | Drents Mus | |||
2 | Gezicht op Zeegse | zw. krijt /10x16 | Zeegse | Drents Mus | |||
3 | Herder met sch.kudde,landw. | olie/doek/58x72,5 | Vries? | Dr.M, HGM | TMesdag | ||
4 | Landschap bij Yde | zw. krijt /10x16 | Yde | Drents Mus | |||
5 | Fruitstuk | LMGron49 | olie | ||||
6 | Heide bij Vries met schapen | eretent. 23 | olie/doek/97x156 | Vries | Mus Mesdag | TMesdagKzn | |
7 | Winterdag te Vries | LMGron77 | olie/doek/41x51 | Vries | Zeeuws Mus | TMesdag | |
8 | Schapen op heide bij Vries | Koppius | Vries | ||||
9 | Hunnebedden bij Taarlo | p.64 | olie/doek/140,5x181,5 | Taarlo | Gron Mus | ||
10 | Rotsstenen bij Fontainebleau | aquarel/ 39,5x53 | Barbizon | Gron Mus | TMesdag | ||
11 | Herder met schapen | olie/doek | Gron Mus | ||||
12 | Winter bij Vries (sneeuw,kraai) | olie/doek/57x73 | Vries | Gron Mus | TMesdag. | ||
13 | Gezicht op Vries, korenveld | Koppius | =93? aquarel | Vries | |||
14 | Dans les bruyères | Parijs 89 | olie/ 210x140 | = Op de heide | (Pulchri 89) | ||
15 | Bij Vries | Pulchri 96 | Vries/ f 400 | ||||
16 | Avond op de heide | LMArnh90 | olie | f 700 | |||
17 | Schaapskooien te Loenen | Pulchri 91, | Pictura 92LMArnh93 | Loenen/ f500 | |||
18 | Schapen aan de plas | Pulchri 91 | f 500 | ||||
19 | Het uitgaan der kudde | Pulchri 91 | =10 eretent. | ||||
20 | Avond op de heide | Pulchri 01 | olie | f 1000 | |||
21 | Landschap bi j Donderen | Pulchri 93 | Dond./f 400 | ||||
22 | Buiîg weder | Pulchri 93 | f 200 | ||||
23 | Winter in Drente | LMHaag93, | Pulchri93 olie | Dr. /f 400,500 | |||
24 | Bij Norg | Pulchri 93 | f 200 Norg | ||||
25 | Studie | Pulchri 93 | N-Brab/ f 100 | ||||
26 | Duinen in Noord Brabant | LMArnh93, | Pulchr93, LMAsd99 | N-Brab/ f 450 | |||
27 | Aan het strand | Pulchri 93 | f 400 | ||||
28 | Bij Scheveningen | Pulchri 93 | Schev./f 600 | ||||
29 | Studie | Pulchri 93 | f 100 | ||||
30 | Studie | Pulchri 93 | f 100 | ||||
31 | Studie | Pulchri 93 | f 100 | ||||
32 | Het graan is rijp | Pulchri 97 | f 100 | ||||
33 | Op weg naar Donderen | Pulchri 97 | Donderen/f600 | ||||
34 | Watermolen te Ruurlo | LMHaag90, | Pictura 89, e.t.6 olie | Ruurlo/f 1000 | |||
35 | Bij Donderen (Drente) | Pulchri 02 | Donderen/f500 | ||||
36 | Rivier,boer,roeiboot,knotwlg | =82? | olie/doek/41x57 | particulier | |||
37 | Herderin, schapen, heide | Mayer | Marouflé/36,5x58,25 | ||||
38 | Uit Vries | LMHaag81 | olie | Vries/ f 300 | |||
39 | Zomermorgen te Vries | LMZutp81 | olie | Vries | |||
40 | Boerenerf te Hooghalen | Pulchri 97 | Hooghalen | ||||
41 | La rentrée à la maison=94 | Parijs 89 | olie | =et3 Naar Huis | |||
42 | In de duinen | LMRdm88 | (= 4 eretent.) olie | f 1000 | |||
43 | Landschap bij Hattem | LMRdm94 | (=5 eretent.?) olie | Hattem/f 1000 | |||
44 | In de duinen | eretent. 7 | |||||
45 | Eenzaam | eretent. 8 | |||||
46 | Hooge heide (N.-Br.) | eretent. 9 | ten O. van denBosch | Noord-Brabant | |||
47 | Voor het onweer =98? | eretent. 11 | |||||
48 | Molentje bij Leende p.44 | eretent. 12 | olie/doek/40x50 | Leende | Coll. Poort | TMesdag | |
49 | Winter | eretent. 13 | |||||
50 | Grijze dag | eretent. 14 | |||||
51 | Stilleven | eretent. 15 | |||||
52 | Stilleven | eretent. 16 | |||||
53 | Studie - op de heide | eretent. 18 | |||||
54 | ‘t Oude molentje | eretent. 19 | zie G108 | Noord-Brabant | |||
55 | Avond | eretent. 20 | |||||
56 | Landschap (N.-Br.) | eretent. 21 | Noord-Brabant | ||||
57 | Roggeveld | eretent. 22 | MusMesdag |
141
|
|
|
|
|
|
|
|
142
Nr | Titel, omschrijving | Bron, jaar | Techniek/afmeting | Locatie/prijs | Eigendom | Sign | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
58 | Winter in de duinen bij Schev. | eretent. 24 | =126? | Scheveningen | |||
59 | Avond = niet 55 | eretent. 25 | = Pictura 95? | ||||
60 | In de duinen = niet 42 | eretent. 26 | |||||
61 | t/m 73: 13 studies onvermeld | eretent.27-43 | |||||
73 | (in totaal 17 studies) | ||||||
74 | Tegen de avond | Pulchri 01 | |||||
75 | Schaapskooi in de winter (1881) | olie/doek/40x51 | f12500 in 2000 | Simo&Bnk | TMdgKz | ||
76 | Hooghalen | Pictura 07 | Hooghalen | ||||
77 | Heide met schapen | Pictura 07 | olie/doek/48x78( 1890) | (wed.Blaupot) | particulier | TMesdag | |
78 | Na den regen | LMGron80 | olie | f 400 | |||
79 | Voorjaar | LMGron77 | olie | f 150,verkocht: | Mauve | ||
80 | Voorjaar | LMGron80 | olie | f 400 (of 200?) | |||
81 | Molen te Twello (niet T123) | Pictura 89, | LMMaastricht90 | Twello/ f 600 | |||
82 | Aan kanaal te Scheveningen | Pictura 92 | =36? | Scheveningen | |||
83 | Avondstemming = niet 89 | olie/paneel/22,5x38,7 | Simo&Bnk | TacoMdg | |||
84 | Korenveld (met 2 vrouwen) | deGruyter | =LMRdm85? | Vries | |||
85 | Vrouw in korenveld in Vries | olie/doek/36,5x58 | Vries | StFWilRvI | TMesdag | ||
86 | Houtkap (zie T121) | aquarel/35x53 | Gron Mus | TMesdag | |||
87 | Dorpsgezicht | 1888 | aquarel/50,5x26,5 | Vries | Gron Mus | TMdgKz | |
88 | Landschap m. boerderij | inkt/papier | Gron Mus | TacoMdg | |||
89 | Avondstemming = niet 83 | olie/mar-flé/28,5x42,5 | Gron Mus | geen | |||
90 | Heide l.s.(kar, wegrijdend) | olie/doek/49x78,5 | Gron Mus | TMesdag | |||
91 | Herder, schapen, kuil | p.29 | olie/doek/70x90 | particulier | TMesdag | ||
92 | Hei 2skooien 7bomen toren | p.28 | olie | TMesdag | |||
93 | Landschap bij Vries | Pictura 05 | =13,128? aquarel | Vries | (verloting) | ||
94 | Naar huis | olie/doek/93x145 | partic, Gron. | ||||
95 | Landschap m.schaapskooi | Fop Smit | pen in zwart/19x24 | particulier | TacoMdg | ||
96 | Duinlandschap in Drenthe | PanMesdg | aquarel/30x46 | ||||
97 | Boerderij,boomgroep,zand | olie/39x51 | particulier | TMesdag | |||
98 | Voor de buy = 47? | p.26 | olie/doek/55x72 | Al.JacobsColl | TMesdag | ||
99 | Ophalen van het koren | olie/doek/47x76 | Coll. Poort | TMesdag | |||
100 | Boerin met koeien op heide | olie/paneel/39,5x64 | Coll. Poort | TM.Kz | |||
101 | Landschap | LMRdm79 | olie | ||||
102 | Morgenstond in Drenthe | LMRdm82 | olie | Drenthe/ f 500 | |||
103 | Oogsttijd in Drenthe | LMAsd83, | LMRdm88 olie | Drenthe/ f 400 | |||
104 | Aan de Laan v Meerdervoort | LMAsd83 | olie | Den Haag/f400 | |||
105 | Zomeravond te Vries | LMHaag84 | olie | Vries/ f 700 | |||
106 | In de duinen bij Scheven. | LMAsd84 | olie | Schev/ f800 | |||
107 | Heide bij Vries | LMAsd84 | olie | Vries/ f 400 | |||
108 | Schemering | LMRdm85 | olie | f 800 | |||
109 | Zomerdag | LMGron86 | olie | f 400 | |||
110 | Avondstond | LMGron 86 | olie | f 400 | |||
111 | Het oude veentje te Vries | LMAsd87 | olie | Vries/ f 400 | |||
112 | De Rolderweg te Vries | LMHaag87 | olie | Vries/ f 800 | |||
113 | In de duinen te Scheven. | Pictura 98 | niet 106: 14 jaar later | Scheveningen | |||
114 | Zomerdag in Drenthe | LMArnh90 | olie | Drenthe/f1200 | |||
115 | Avond | LMGron95 | olie | ||||
116 | In Noord-Brabant | LMAsd95 | olie | ||||
117 | Landschap in Drenthe | LMHaag96 | olie | Drenthe/ f 500 | |||
118 | Turfgraverij in Drenthe | LMMaas96 | olie | Drenthe/ f 500 | |||
119 | Zomeravond in Vries | LMAsd99 | olie | Vries/ f 600 | |||
120 | Zomeravond | LMRdm02 | olie | f 1000 | |||
121 | Houtkap (studie T86) | gouache/papier/36x50 | particulier | geen | |||
122 | Duinen, ram, bomen | aquarel/31x49 | particulier | TMesdag | |||
123 | Molen te Twello (niet T81) | p.47 | aquarel/44x56 | Twello | particulier | TMesdag | |
124 | Boerderijen, tuinen, duinen | olie/doek/ 55,5x71 | Scheveningen? | St.K.P.Boon | TMesdag | ||
125 | Herder met kudde | olie/doek 48x78 | particulier | TMesd | |||
126 | Schaapskooi te Vries | olie/doek/48x78 | Vries | particulier | TMesdag | ||
127 | Hooimijt te Vries | olie/doek/20x32 | Vries | particulier | niet | ||
128 | Vries | aquarel/35x51 | particulier | TacoMsdg | |||
129 | Noordzeegezicht | olie/doek/57,5x73,5 | particulier | TMg1895 | |||
130 | Heide met bomen | olie/marouflé/14x27 | particulier | geen | |||
131 | WeideBerkenSchapen2Fig | vStockum | olie/paneel/38,5x48,5 | particulier | l.o. | ||
132 | Winter,boerderij,duinen=58? | VenduHg | olie/doek/38,5x48,5 | ||||
133 | Schapen,zonsondergang | Christie’s | olie/doek/40x51 | ||||
134 | Kippen,boerenerf | Christie’s | aquarel/ 30x48 (1899) | ||||
135 | Landschap met figuren | Gijselman | olie/doek/ 41x52 | ||||
136 | Turfstekers op veld | Christie’s | olie/paneel/ 25,5x38,5 | ||||
137 | Zandverstuiving,Boomgroepen | aquarel/30,5x46,5 | particulier | TMdg.Kz | |||
138 | Vogelsbesneeuwdeduinwg | MakvWaay | olie/doek/40x50 | signatuur |
143
|
|
|
|
|
|
144
145
146
147
148
149
Personen en zaken zijn alleen als trefwoord opgenomen voorzover ze meer dan voorbijgaand genoemd worden in de tekst, en mits ze niet via de inhoudsopgave gevonden kunnen worden. Namen zoals die van Geesje, die op bijna elke bladzijde terugkeren, zijn hier niet vermeld.
Abrahams, Anna 37, 37, 101, 111
atelier 27, 30, 37, 59, 63, 71, 73, 118
Bank Mesdag 28
Barbizon 46
Bauffe, Victor 45, 48, 74, 84, 107
Bisschop, Christoffel 45, 84, 96, 103
Blaupot ten Cate, Izaäc 55
Bremmer, H.P. 104
debuut
Gabriel 26
Geesje 13
H.W. 26
Taco 26
Egenberger, J.H. 11, 23, 28, 65
enquête-Van Harpen 40
eretentoonstelling 91
etsen 40
Gabriel, Paul 17, 29, 39, 48, 71, 84, 107
grondspeculatie 33
Houten, Barbara van 85
Houten, Gerrit van 108
interieur/inrichting 61, 73, 84, 118
Karekiet 79
Klaverblad 31
Kortenhoef 71–81
Loffelt, A.C. 85, 91, 107, 111
Mesdag, Gilles 28
Mesdag, H.W.. Zie ook H.W.
president van Pulchri 36
voornaam 26
Mesdag, Taco. Zie Taco
Mesdag-v.H., Sientje 26. Zie ook Sientje
museum
Drents Museum 112
Frans Hals Museum 112
Museum Mesdag 9, 88, 98, 107, 112
150
persoonsverwisseling. Zie naamsverwarring
Rechthuis 75
Robertson, Suze 31, 37, 45, 74, 85, 111
Roosenboom, Margaretha 50
Schaap-vd Pek, Hendrika 50, 77, 85
schilderij, Geesje
Chrysanten in a. vaas 45
Drentse boerderij 45
Interieur van Rezzago 60
Kortenhoefsedijk 48
Landschap met Kortenhoefse molen 48
Lieve Taco 70
Oma Luinge 58
Pensées 106
Zuiderhaven 13
schilderij, Taco
Heide bij Vries 38
Hunnebedden bij Taarlo 63
Molen te Twello 44
Molentje bij Leende 40
Rotsstenen bij Fontainebleau 47
Sientje 36, 39, 74, 85, 87, 107, 111
signatuur 13, 27, 48, 53, 58, 70, 106, 115, 117
specialisme 50
stijlontwikkeling 48
Taco
bestuurslid 27
Kzn. 27
leerling Gabriel? 27
tentoonstelling
groepententoonstelling 36
Levende Meesters 13, 26, 50, 70, 111, 127
werkende leden 36
Vries 20, 21, 27, 29, 31, 55–70, 71
151
Noten 1 - HOOGEZAND
9 Minerva-dossier in de Groninger Archieven
10 Pictura-dossier in de Groninger Archieven
Noten 2 - BRUSSEL
Noten - 3 - TACO
1 Met dank aan de heer C. van Hoorn, secretaris van de Doopsgezinde Gemeente Groningen
4 Appendix Haagse schilders; Beeldenaar p. 155; Stamboek Mesdag p.176.
5 Tentoonstellingen van Levende Meesters, Gron. 1849 (RKD)
6 Peters p.107, 108 noot 14; Archief RKD
7 Peters ibidem; Poort 3 p. 252
10 Nwe Crt., Nieuws v.d. Dag; Het Dagblad; Boer; Wolf; Koppius
12 Inventaris van het archief van Mesdag & Groenevelds Bank N.V. en haar voorgangers, ABS 653
19 Zie Fig. 2.2 en andere portretten van Geesje
20 Poort p. 49; Clercq p. 45; Vermoolen
30 Dagregister deel 53 no. 1628. Deel 673 no. 3
152
Noten 4 - PULCHRI
1 Zie hoofdstuk Oud Eik en Duinen
2 Geraadpleegd in het Haagse Gemeentearchief
4 Zie Tabel van Historische Data
7 Geteld in de biografische lijst van Gram
16 Pictura-dossier in Groninger Archieven
20 Plasschaert, Scheen, zie bibliografie
22 Margriet Bink in Peters p. 64
27 Bibliografie: Molens, Noord-Brabant p. 28
31 Bibliografie: Molens, Gelderland p. 22
37 Haags GM: “De Haagse School” nr. 38
38 Brief aan kunstcriticus Loffelt, 1901, zie Denninger p. 27; Peters p. 63
39 Alles ca. 40 km ten zuidoosten van Parijs, kaart 61 van Michelin
40 Afb. enquêteformulier, illustratie Kerkje te Chailly, Gorges d’Apremont
41 Loffelt, Nieuws van de Dag 8 aug. 1902
48 Enquête kunsthandel Van Harpen, Fig. 4.6
50 Stolwijk p. 154, respectievelijk p. 268
53 Zie bijvoorbeeld G141 Chrysanten in aardewerken vaas, Fig. 4.1
54 Denninger p. 63; Peters p. 37
55 Brief van Gabriel aan Haverkorn van Rijsewijk in 1895, geciteerd in Peters p. 64
59 Schendel, Museum Mesdag, p. 9
151
Noten 5 - REZZAGO
2 Met dank aan de heer Harry Kraai en de Stichting Oud Vries.
3 Kadastraal stuk Vries sectie O 371
5 Met dank aan Sienie Hoving voor beide foto’s
18 kadaster Vries sectie O nr. 807
30 Nieuwsblad van het Noorden 30 mei 1989
33 Dank aan de heer Harry Kraai van Stichting Oud Vries.
36 Dank aan de heer Hulshof van de Stichting Kollektief Restauratieatelier Amsterdam.
Noten 6 - HUIS OP PALEN
1 Kadaster ASD 1800 volgnr. 97
3 Met dank aan die kleinzoon, de heer Co de Kloet uit Kortenhoef.
6 Met dank aan de kenner van Kortenhoefs geschiedenis, de heer Wout Spaan.
18 Zie ook Denninger p. 44: Korenmolen De Lelie-Kortenhoef van H.C. ten Hoet.
19 Kadaster ASD 1935 volgnr. 79
21 Kadaster ASD 2140 volgnr. 109
22 J.W.F. Haverkamp: amateurschilder
154
Noten 7 - VILLA GEESINA
7 H.W.: Poort 1 p. 37; Gabriel: Peters fig. 31; Van de Sande Bakhuyzen: Bodt fig. 78.
9 IIAV (Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging), Amsterdam.
10 Nieuws v.d. Dag 25 jul 1898
18 Beeldenaar, Nieuws v.d. Dag 18 mei 1906
19 Nieuws v.d. Dag 18 mei 1906
20 Brief Pulchri van 23 nov. 1910
25 Met dank aan C. Voigtmann, Nationaal Penningkabinet
Noten 8 - OUD EIK EN DUINEN
4 Notulen Gron. Mus. 23 aug. 1902, in de Groninger Archieven
.10 Nieuwe Groninger Encyclopedie p.324
11 Notulen Gron. Mus. 10 feb. 1903
12 Verschillende krantenknipsels van 18 tot 21 februari 1903 uit o.a. Nieuwe Groninger Courant
15 Notulen Gron. Mus. 8 juli 1903
19 Brief 14 mei 1907, Archief GM
21 Mededeling Gemeente Groningen
22 Nieuwsblad van het Noorden, 3 juni 1951
23 Nieuwsblad van het Noorden, 3 april 1962
27 Notulen Gron. Mus. 23 aug. 1902
29 Christiaan Jörg, Vereniging van Vrienden van het Groninger Museum, Bulletin 39, september 1992.
33 Zoals zijn bijnaam werd volgens publicatie Nationaal Rijtuigmuseum Nienoord. in Leek
38 Ultraradicaal in de woorden van Van Santen Kolff, Haags GM p. 18.
48 Brief van Gabriel van 14 juni 1882
64 Nieuws v.d. Dag, 1 jul 1897
De meeste foto’s van werken, als figuur of in de oeuvrecatalogus, zijn door onszelf gemaakt, bij de particuliere eigenaars, bij het Drents Museum en bij het Groninger Museum.
Sommige foto’s zijn geschonken door de particuliere eigenaars.
Van de nummers in de oeuvrecatalogus G1, G6, G10, G11, G25, G28, G29, G31, G130, G133, G139, G140, G141, G157, G158, T48, T75, T77, T83, T92, T95, T97, T98, T99, en T100 hebben wij
een foto of een dia in bruikleen of in eigendom ontvangen.
De foto van G9, gemaakt door Thijs Quispel, is afkomstig van het Frans Halsmuseum.
Fig. 5.3. komt uit de collectie van de Fotodienst van de Provincie Drenthe en is beschikbaar gesteld door het Drents Museum.
De figuren 7.2, 7.4, 7.5, 7.6 zijn met toestemming overgenomen uit “De Beeldenaar” (zie bibliografie).
Portretfoto’s zijn afkomstig van de betrokken families.
Omslagfoto, Kerkpad te Vries: Nieuwsblad van het Noorden/Wladimir van der Burgh.
Allen die zo hebben bijgedragen aan de ondersteuning van de tekst danken wij hartelijk.
156